De radio had aangestaan in de garage. En op het moment dat de stem van de nieuwslezer vermeldde dat er geschoten was in het park wist Iseco eigenlijk al genoeg, hoewel een deel van hem koppig hoop hield. Riot was daar, met Solance.
Het was doodstil geworden in de garage; iedereen dacht hetzelfde. Mabad, een jongen die goed met Riot overweg kon, was bleek weggetrokken en keek Iseco met grote, afwachtende ogen aan. Deze legde het klembord waarop hij net nog dingen had staan noteren langzaam weg.
"Ik ben er zo weer," zei hij slechts. Ondanks de stress was hij ineens op de automatische piloot overgeschakeld.
Wat er ook was, hij had zijn knul vaak genoeg uit de problemen gehaald. Dit zou niet anders zijn.
Nog geen drie minuten later was hij buiten en stapte hij in zijn auto, een donkergrijze bmw met zeer licht getinte ramen. Hij gaf gas en reed weg, een heel stuk sneller dan vertrouwd in de bebouwde kom, maar op dit moment stond zijn hoofd niet naar verkeersveiligheid.
Het was niet ver naar het park. Vijf minuten in het tempo waarin hij reed, hooguit. Hij sprong bijna uit zijn auto. De flikkerende lichten van een ambulance en politiewagens waren onmiskenbaar, maar Iseco hield koppig vast aan zijn optimisme. Hij begon te rennen. Werkte zich ruw door de mensenmassa heen.
En ineens had hij die achter zich gelaten.
Voor hem, in het gras lag Riot, roerloos, omgeven door ambulancepersoneel die de jongen voor een groot deel aan het zicht onttrokken. Solance en een onbekende jongen waren er ook, door twee agenten bij het lichaam weggehaald, en beiden bebloed. Een moment lang stond Iseco als bevroren toe te kijken, waarna hij naar voren snelde.
"Meneer, u kan niet-"
"Het is mijn zoon die daar ligt!"
Een agent kwam naar hem toe, met een uitdrukking die weinig goeds voorspelde.
"Het spijt me, meneer, u kunt nog niet naar hem toe," zei hij. Iseco bleef staan en keek met een gekwelde uitdrukking naar de jongen in het gras, dat inmiddels was bevlekt door zijn bloed.
"Zeg dat hij het gaat redden," zei Iseco, zijn stem zacht en hees.
"Ik- ik kan u niets garanderen meneer."
Er veranderde iets in de houding van de mensen om Riot heen en Iseco's maag keerde zich om. Nee. Nee, God, nee, dacht hij, laat het niet te laat zijn.
Een man rechtte langzaam zijn rug en stapte achteruit. Hij kwam naar de agent toe.
"Er is niets meer dat we voor hem kunnen doen."
Even leek de hele wereld om Iseco heen stil te staan. Herinneringen aan de nacht dat Riot voor het leven getekend aan Akira was ontkomen schoten over zijn netvlies. Gevolgd door herinneringen aan alle keren dat hij de jongen had kunnen helpen.
Hij duwde de andere twee aan de kant en haastte zich naar het lichaam waar hij in het gras knielde. Hij tilde het bovenlichaam van de jongen op en trok het dicht tegen zich aan, geen acht slaand op het bloed dat zijn lichtblauwe overhemd donkerrood kleurde.
De omhelzing was krampachtig, alsof hij hiermee kon voorkomen dat zijn zoon hem echt voor altijd zou verlaten.
"Nee-" wist hij uit te brengen. De jongen voelde zo koud. Iseco begroef zijn gezicht in het shirt van de jongen, terwijl de emotionele pijn als een vloedgolf over hem heen kwam.
Het was doodstil geworden in de garage; iedereen dacht hetzelfde. Mabad, een jongen die goed met Riot overweg kon, was bleek weggetrokken en keek Iseco met grote, afwachtende ogen aan. Deze legde het klembord waarop hij net nog dingen had staan noteren langzaam weg.
"Ik ben er zo weer," zei hij slechts. Ondanks de stress was hij ineens op de automatische piloot overgeschakeld.
Wat er ook was, hij had zijn knul vaak genoeg uit de problemen gehaald. Dit zou niet anders zijn.
Nog geen drie minuten later was hij buiten en stapte hij in zijn auto, een donkergrijze bmw met zeer licht getinte ramen. Hij gaf gas en reed weg, een heel stuk sneller dan vertrouwd in de bebouwde kom, maar op dit moment stond zijn hoofd niet naar verkeersveiligheid.
Het was niet ver naar het park. Vijf minuten in het tempo waarin hij reed, hooguit. Hij sprong bijna uit zijn auto. De flikkerende lichten van een ambulance en politiewagens waren onmiskenbaar, maar Iseco hield koppig vast aan zijn optimisme. Hij begon te rennen. Werkte zich ruw door de mensenmassa heen.
En ineens had hij die achter zich gelaten.
Voor hem, in het gras lag Riot, roerloos, omgeven door ambulancepersoneel die de jongen voor een groot deel aan het zicht onttrokken. Solance en een onbekende jongen waren er ook, door twee agenten bij het lichaam weggehaald, en beiden bebloed. Een moment lang stond Iseco als bevroren toe te kijken, waarna hij naar voren snelde.
"Meneer, u kan niet-"
"Het is mijn zoon die daar ligt!"
Een agent kwam naar hem toe, met een uitdrukking die weinig goeds voorspelde.
"Het spijt me, meneer, u kunt nog niet naar hem toe," zei hij. Iseco bleef staan en keek met een gekwelde uitdrukking naar de jongen in het gras, dat inmiddels was bevlekt door zijn bloed.
"Zeg dat hij het gaat redden," zei Iseco, zijn stem zacht en hees.
"Ik- ik kan u niets garanderen meneer."
Er veranderde iets in de houding van de mensen om Riot heen en Iseco's maag keerde zich om. Nee. Nee, God, nee, dacht hij, laat het niet te laat zijn.
Een man rechtte langzaam zijn rug en stapte achteruit. Hij kwam naar de agent toe.
"Er is niets meer dat we voor hem kunnen doen."
Even leek de hele wereld om Iseco heen stil te staan. Herinneringen aan de nacht dat Riot voor het leven getekend aan Akira was ontkomen schoten over zijn netvlies. Gevolgd door herinneringen aan alle keren dat hij de jongen had kunnen helpen.
Hij duwde de andere twee aan de kant en haastte zich naar het lichaam waar hij in het gras knielde. Hij tilde het bovenlichaam van de jongen op en trok het dicht tegen zich aan, geen acht slaand op het bloed dat zijn lichtblauwe overhemd donkerrood kleurde.
De omhelzing was krampachtig, alsof hij hiermee kon voorkomen dat zijn zoon hem echt voor altijd zou verlaten.
"Nee-" wist hij uit te brengen. De jongen voelde zo koud. Iseco begroef zijn gezicht in het shirt van de jongen, terwijl de emotionele pijn als een vloedgolf over hem heen kwam.