Een gewone ochten, waarbij de blonde jongen slaperig zijn bed uitgeschuifeld was en nu in de badkamer stond, in alleen zijn boxer, waardoor zijn gespierde bovenlijf mat verlicht werd door de twee lampjes aan het plafond. Op het plankje voor de spiegel lag zijn zakmes en dat reflecteerde samen met zijn gelaat in de smerige spiegel. Riot fronste even en veegde zijn haar uit zijn ogen dat zonder meer te lang was geworden. Hij was het zo langzamerhand vrij zat, als hij eerlijk was.
Hij haalde zijn schouders op en pakte zijn tandenborstel. Hij poetste ruw en enigszins slordig zijn tanden en pakte vervolgens een wijd, zwart shirt dat hij bijna achterstevoren aantrok. Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. Hij draaide het ding om en trok het aan. Het was zodanig wijd, dat een deel van zijn borstbeen en zijn sleutelbeenderen te zien was.
Vervolgens pakte hij een gerafelde jeans die bij beide knieen kapot was en trok deze een beetje stuntelig aan. Hij rekte zich uit. Hij pakte het mes om het in zijn zak te doen maar bleef er nog even naar kijken, terwijl een idee in hem opborrelde.
Er klonk een zacht geluidje en de eerste witblonde lok dwarrelde in de gootsteen, gevolgd door een tweede. Langzaam verdween Riot's kenmerkende halflange kapsel. Zijn helderblauwe ogen kwamen hierdoor feller uit dan eerst en het viel hem nu pas op dat zijn gezicht ietwat ingevallen was.
Hij klapte uiteindelijk het mes dicht en veegde de lokken bij elkaar, waarna hij ze in het al vrij volle prullenbakje dumpte. Hij ging met een hand door zijn nu korte haren en grijnsde even. Stuk aangenamer, concludeerde hij. Hij had geen idee wat Solance ervan zou vinden, of Pasqual, maar heel erg veel maakte het hem niet uit; van beiden begon hij inmiddels daadwerkelijk te geloven dat ze hem namen zoals hij was, iets wat niet vaak voorkwam.
Hij slenterde met zijn handen in zijn zakken de trap af, de kamer in, waar de honden hem enthousiast begroetten en hij grinnikte. Je zou denken dat hij ze een week niet had gezien. Hij was van plan de stad in te gaan maar had besloten de dieren niet mee te nemen; als het even kon liet hij ze altijd liever in de omgeving van het huisje uit, aangezien hijzelf in de stad verkeerd volk aantrok zo nu en dan.
Hij ontbeet vlug, liet een briefje achter voor Solance, waarin hij liet weten er even op uit te zijn, en stapte naar buiten.
De wind blies koud door om zijn hoofd, een realisatie die hem gek genoeg nog verraste ook.
Het was behoorlijk slecht weer; de sneeuwstorm leek nog lang niet te zijn gaan liggen. Riot trok zijn kraag hoog op en schoof zijn handen diep in de zakken van zijn jas.
Hij vorderde langzaam en zijn kleren waren al snel nat, waardoor hij door en door koud was geworden.
Klappertandend bereikte hij uiteindelijk de stad, waar hij opgelucht de beschutting van de huizen omarmden. De sneeuw was nog steeds fel en leek letterlijk te jagen op wat buiten was met zijn rondrazende vlokken, maar het was minder erg dan in het open veld zijn.
Riot rilde; hij had spijt van zijn besluit de stad in te gaan. Hij zat volledig onder de sneeuw en het was zelfs bij zijn kraag en mouwen zijn jas binnengedrongen.
Bij een supermarkt schoot hij naar binnen waarna hij bleef staan. In een raam zag hij zijn reflectie; piekerig, slordig afgesneden haar, zijn huid rood en zijn lippen blauw van de kou en straaltjes smeltwater die langs zijn gelaat liepen. Een manager kwam naar hem toe.
"Dit is geen plek voor volk als jij," zei hij kortaf en hij wilde Riot onder zachte dwang naar de deur begeleiden, die hem ruw wegduwde.
"Raak me niet aan," zei hij hees. Zijn ijsblauwe ogen stonden gelijk venijnig. Solance, Iseco en Margaret konden hem tot op zeker hoogte aanraken, niemand anders. Chloe had dat misschien ook gekund, ware het niet dat ze hem in de steek had gelaten.
Voor hij wist wat er gebeurde, waren er twee beveiligingsmedewerkers bij hen gekomen, die zijn armen op zijn rug draaiden. Pijn schoot door zijn schouders.
"Ik ken jou. Je mag dan je haar eraf hebben laten knippen, ik ken je en jou hoeven we hier niet in de winkel te zien."
Oh ja, dat was waar ook; hij was hier eens slaags geraakt met iemand. Er was een rek conservenblikjes gesneuveld. It wasn't pretty.
Opnieuw had hij amper door wat er gebeurde en ineens lag hij languit in de ijskoude sneeuw en hapte hij naar adem. Hij krabbelde overeind en stak zijn middelvinger op, waarna hij doorliep, stijf van de kou.
Wat een verdomde idioot was hij ook, weggaan met dit weer. En hij had nergens om heen te gaan; de meeste winkels waren dicht en wat er open was zat niet op hem te wachten. Uiteindelijk ging hij in een portiek zitten, enigszins beschut. Hij trok zijn kraag zover mogelijk op en dacht na over een oplossing.
THIS WAS NEEDED. BADLY.
LOOK
HERE
Hij haalde zijn schouders op en pakte zijn tandenborstel. Hij poetste ruw en enigszins slordig zijn tanden en pakte vervolgens een wijd, zwart shirt dat hij bijna achterstevoren aantrok. Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. Hij draaide het ding om en trok het aan. Het was zodanig wijd, dat een deel van zijn borstbeen en zijn sleutelbeenderen te zien was.
Vervolgens pakte hij een gerafelde jeans die bij beide knieen kapot was en trok deze een beetje stuntelig aan. Hij rekte zich uit. Hij pakte het mes om het in zijn zak te doen maar bleef er nog even naar kijken, terwijl een idee in hem opborrelde.
Er klonk een zacht geluidje en de eerste witblonde lok dwarrelde in de gootsteen, gevolgd door een tweede. Langzaam verdween Riot's kenmerkende halflange kapsel. Zijn helderblauwe ogen kwamen hierdoor feller uit dan eerst en het viel hem nu pas op dat zijn gezicht ietwat ingevallen was.
Hij klapte uiteindelijk het mes dicht en veegde de lokken bij elkaar, waarna hij ze in het al vrij volle prullenbakje dumpte. Hij ging met een hand door zijn nu korte haren en grijnsde even. Stuk aangenamer, concludeerde hij. Hij had geen idee wat Solance ervan zou vinden, of Pasqual, maar heel erg veel maakte het hem niet uit; van beiden begon hij inmiddels daadwerkelijk te geloven dat ze hem namen zoals hij was, iets wat niet vaak voorkwam.
Hij slenterde met zijn handen in zijn zakken de trap af, de kamer in, waar de honden hem enthousiast begroetten en hij grinnikte. Je zou denken dat hij ze een week niet had gezien. Hij was van plan de stad in te gaan maar had besloten de dieren niet mee te nemen; als het even kon liet hij ze altijd liever in de omgeving van het huisje uit, aangezien hijzelf in de stad verkeerd volk aantrok zo nu en dan.
Hij ontbeet vlug, liet een briefje achter voor Solance, waarin hij liet weten er even op uit te zijn, en stapte naar buiten.
De wind blies koud door om zijn hoofd, een realisatie die hem gek genoeg nog verraste ook.
Het was behoorlijk slecht weer; de sneeuwstorm leek nog lang niet te zijn gaan liggen. Riot trok zijn kraag hoog op en schoof zijn handen diep in de zakken van zijn jas.
Hij vorderde langzaam en zijn kleren waren al snel nat, waardoor hij door en door koud was geworden.
Klappertandend bereikte hij uiteindelijk de stad, waar hij opgelucht de beschutting van de huizen omarmden. De sneeuw was nog steeds fel en leek letterlijk te jagen op wat buiten was met zijn rondrazende vlokken, maar het was minder erg dan in het open veld zijn.
Riot rilde; hij had spijt van zijn besluit de stad in te gaan. Hij zat volledig onder de sneeuw en het was zelfs bij zijn kraag en mouwen zijn jas binnengedrongen.
Bij een supermarkt schoot hij naar binnen waarna hij bleef staan. In een raam zag hij zijn reflectie; piekerig, slordig afgesneden haar, zijn huid rood en zijn lippen blauw van de kou en straaltjes smeltwater die langs zijn gelaat liepen. Een manager kwam naar hem toe.
"Dit is geen plek voor volk als jij," zei hij kortaf en hij wilde Riot onder zachte dwang naar de deur begeleiden, die hem ruw wegduwde.
"Raak me niet aan," zei hij hees. Zijn ijsblauwe ogen stonden gelijk venijnig. Solance, Iseco en Margaret konden hem tot op zeker hoogte aanraken, niemand anders. Chloe had dat misschien ook gekund, ware het niet dat ze hem in de steek had gelaten.
Voor hij wist wat er gebeurde, waren er twee beveiligingsmedewerkers bij hen gekomen, die zijn armen op zijn rug draaiden. Pijn schoot door zijn schouders.
"Ik ken jou. Je mag dan je haar eraf hebben laten knippen, ik ken je en jou hoeven we hier niet in de winkel te zien."
Oh ja, dat was waar ook; hij was hier eens slaags geraakt met iemand. Er was een rek conservenblikjes gesneuveld. It wasn't pretty.
Opnieuw had hij amper door wat er gebeurde en ineens lag hij languit in de ijskoude sneeuw en hapte hij naar adem. Hij krabbelde overeind en stak zijn middelvinger op, waarna hij doorliep, stijf van de kou.
Wat een verdomde idioot was hij ook, weggaan met dit weer. En hij had nergens om heen te gaan; de meeste winkels waren dicht en wat er open was zat niet op hem te wachten. Uiteindelijk ging hij in een portiek zitten, enigszins beschut. Hij trok zijn kraag zover mogelijk op en dacht na over een oplossing.
THIS WAS NEEDED. BADLY.
LOOK
HERE