Met lange, trage passen begaf hij zich richting het zandpad wat naar rechts afboog. Ja, hij had zeker de wandelaars gehoord toen ze zeiden dat het pad gevaarlijk was, dat er onlangs nog wolven waren gesignaleerd, maar ergens deed het hem bar weinig. Een striemde regen daalde op hem neer en hij was er niet op voorbereid geweest. Ondanks dat het zomer was, viel er wel eens een buitje. Nou was dit geen 'buitje' te noemen, meer een hevige onweersbui. Wist hij veel. Er was nog geen wolkje aan de lucht geweest toen hij vanmorgen vertrok. Ja.. er was wel een reden dat hij was vertrokken. Wéér ruzie met zijn moeder. Hij was het echt zat en het deed hem echt zeer. Het was heus zijn bedoeling niet om haar zo dicht onder de huid te zitten, maar hij kon niet anders. Hij voelde alsof alle woede in hem opgekropt was, alsof er allemaal spanning in hem zat die eruit moest. Maar echt veel vrienden of vriendinnen had hij niet. Niet dat een wandeling in het bos veel mensen op hem af zouden roepen...
Hij zuchtte diep en veegde de traan weg die langs zijn wang zijn weg naar beneden had gevonden. Hij hield er niet van om te huilen. Oké, toegegeven, er was nu niemand die het kon zien, maar hij voelde zich zo.. Kwetsbaar, naakt.. Er was niemand in zijn leven, geen vaste vriend of vriendin waarmee hij zijn zorgen kon uitspreken... Dit overviel hem, liet hem wankelen. Blind greep hij een tak vast, die door zijn gewicht doorbrak. Hij viel op de grond, kon nog net zijn val breken met zijn handen. Een brandende pijn schoot door zijn pols heen en hij rolde op zijn zij. Verdomme, was het zó moeilijk om eens gewoon...
Toen kwamen de tranen. De tranen die hij zo zorgvuldig verborgen hield. Brian was geen huilebalk, Brian was Brian. Maar het was hem teveel. Deze val had hem letterlijk gebroken. Alle pesterijen, al het onbegrip, alle ruzie's met zijn moeder en vooral de jarenlange wanhopigheid hadden zijn tol geëist. Hij rolde zichzelf op, niet meer in staat om zijn snikken tot bedwang te houden. Het was zo veel te veel voor hem.
"Ik wil niet meer," huilde hij, jammerde hij.
Een paar uur verstreek en de onweersbui trok voorbij. Sidderend stond Brian op, keek om zich heen en haalde zijn schouders op. Hij stond in koude kleding in een verlaten bos... Zijn ogen waren bloeddoorlopen, doodeng haast. Modder zat overal, op zijn gezicht, in zijn kleren, maar het hinderde niet. Hij kon de beek inspringen. Bij die gedachte werd hij iets vrolijker. De beek zou niet direct warmer zijn ofzo, eerder kouder, maar hij was nu toch al nat. Dan zou hij misschien zelfs iets schoner worden!
Hij volgde het geluid van de beek en kwam bij een brug aan. Aarzelend klom hij op de reling en schatte de afstand. Hij wist niet hoe diep het was en of hij zijn benen zou breken of niet. Ten slotte ging hij maar met zijn benen over de rand zitten en keek voor zich uit. De beek op zich was al rustgevend. Dat was fijn.
Hij zuchtte diep en veegde de traan weg die langs zijn wang zijn weg naar beneden had gevonden. Hij hield er niet van om te huilen. Oké, toegegeven, er was nu niemand die het kon zien, maar hij voelde zich zo.. Kwetsbaar, naakt.. Er was niemand in zijn leven, geen vaste vriend of vriendin waarmee hij zijn zorgen kon uitspreken... Dit overviel hem, liet hem wankelen. Blind greep hij een tak vast, die door zijn gewicht doorbrak. Hij viel op de grond, kon nog net zijn val breken met zijn handen. Een brandende pijn schoot door zijn pols heen en hij rolde op zijn zij. Verdomme, was het zó moeilijk om eens gewoon...
Toen kwamen de tranen. De tranen die hij zo zorgvuldig verborgen hield. Brian was geen huilebalk, Brian was Brian. Maar het was hem teveel. Deze val had hem letterlijk gebroken. Alle pesterijen, al het onbegrip, alle ruzie's met zijn moeder en vooral de jarenlange wanhopigheid hadden zijn tol geëist. Hij rolde zichzelf op, niet meer in staat om zijn snikken tot bedwang te houden. Het was zo veel te veel voor hem.
"Ik wil niet meer," huilde hij, jammerde hij.
Een paar uur verstreek en de onweersbui trok voorbij. Sidderend stond Brian op, keek om zich heen en haalde zijn schouders op. Hij stond in koude kleding in een verlaten bos... Zijn ogen waren bloeddoorlopen, doodeng haast. Modder zat overal, op zijn gezicht, in zijn kleren, maar het hinderde niet. Hij kon de beek inspringen. Bij die gedachte werd hij iets vrolijker. De beek zou niet direct warmer zijn ofzo, eerder kouder, maar hij was nu toch al nat. Dan zou hij misschien zelfs iets schoner worden!
Hij volgde het geluid van de beek en kwam bij een brug aan. Aarzelend klom hij op de reling en schatte de afstand. Hij wist niet hoe diep het was en of hij zijn benen zou breken of niet. Ten slotte ging hij maar met zijn benen over de rand zitten en keek voor zich uit. De beek op zich was al rustgevend. Dat was fijn.