Wat hem had bezielt tussen de middag met de gordijnen dicht even te gaan slapen wist hij niet, maar wat hem overkwam toen hij wakker werd van wat een van de ergste nachtmerries moest zijn geweest in jaren, leek het alsof hij verlamd was. Hij was bij bewustzijn, maar kon zich niet bewegen. Riot's ademhaling versnelde en de paniek begon op te wellen. Hij opende zijn ogen voor een moment, dat lukte net, maar hij lag niet meer op de bank ik de woonkamer. De muren waren een donker graniet. Riot sloot zijn ogen weer. Toen hij ze weer even open keek hij recht in het gezicht van Akira, die in zijn hand een mes hield. Glanzend bloed, Riot's eigen bloed, droop van het lemmet.
Langzaam echter, begon Riot weer een klein beetje beweging te krijgen in zijn vingers. Hij knipperde opnieuw. Akira's zachte lach klonk achter hem. Denigrerende opmerkingen. Vingers die hem aanraakten. Paniek die hem duizelig maakte.
En toen kon hij zich weer bewegen. De ruimte nam weer herkenbare vormen aan, maar Riot was nog niet de oude. Hij trilde over zijn hele, door en door bezwete lichaam. De ruimte leek te tollen. Misselijkheid drong zich aan hem op en tegelijkertijd was het alsof hij gewoon geen lucht meer kreeg. Bijna ging hij over zijn nek.
Zijn hartslag ging sneller dan ooit en hij keek om zich heen, op zoek naar iets wat hem houvast kon geven, controle, maar dat maakte het alleen maar erger. De weerloosheid was vreselijk. Hij was licht in zijn hoofd maar doodsbang zijn bewustzijn te verliezen. De nachtmerrie en de hallucinaties stonden hem namelijk nog levensecht voor de geest, alsof het echt gebeurd was.
Hoe lang het duurde wist hij niet. Zolang hij erin zat was het alles waar hij zich bewust van was.
Het trillen werd eindelijk minder, en ook de duizeligheid trok weg, maar het gevoel van intense angst en kwetsbaarheid bleef langer hangen. Riot probeerde diep adem te halen. Hij slikte en knipperde met zijn ogen. Jezus.
Langzaam stapte hij van de bank af en keek hij, enigszins kalmerend, naar de omgeving die hij net nog had aangezien voor de kelder waar hij die bewuste nacht mishandeld was. Lang hadden de waanbeelden niet zo realistisch geleken en hij schudde zijn hoofd, als om het weg te jagen.
Hij rilde. Ergernis kwam langzaam opborrelen, frustratie. Hij was zwak. Zwak en bang. Hij walgde van zichzelf. Het leek wel alsof er niets was wat hij kon doen om aan zichzelf te ontkomen, aan de demonen die hem tot op vandaag de dag achterna zaten. En dat terwijl hij voor andere dingen nooit wegrende. Iemand die nooit opgaf, zo kende men hem. En was was dit dan? Bang op de bank zitten.
Hij ramde zijn vuist tegen de muur. En nog eens. En weer. Al snel lagen zijn knokkels op. Ruw sloeg hij een vaas met twee rozen van de koffietafel, waar hij vervolgens tegenaan trapte, alsof dingen stukmaken een uitweg kon maken voor de dingen die in hem vastzaten. Keer op keer haalde hij uit, naar alles. Het luchtte niet op. Deze keer niet.
Deze uitbarsting duurde niet lang, maar een aantal deuken in zowel de deur als de dunne wand eromheen en de scherven op de grond gaven de intensiteit van Riot's uitbarsting weer. Deze was nu echter geheel verslagen. Hij zat met gebogen hoofd op zijn knieën tussen de scherven op de grond. Zijn ademhaling ging jachtig. Zijn nagels boorden zich in de palmen van zijn handen. Handen, waarvan de knokkels rood waren van het bloed.
En zijn schouders schokten. Hij verborg zijn gezicht in zijn gehavende handen, beschaamd en ellendig.
De laatste keer dat hij had gehuild was lang geleden, de laatste keer dat dat niet om een ander geweest was nog veel, veel langer. Maar hij kon het niet tegenhouden. Hij probeerde het, maar het wilde niet.
En dat was het moment waarop Riot zich iets realiseerde. Iets wat de verslagenheid er nog dieper inkerfde. Die vier jaar had hij zich gedragen alsof hij niet te breken was. Hij wist nu beter. Hij was niet opnieuw te breken geweest, dat was het. Want deze zielige vertoning maakte het hem meer dan duidelijk dat Akira hem grondig kapot had gemaakt. En nog steeds waren die scherven niet gelijmd.
Hij kon zich niet herinneren ooit in zo'n diep dal te hebben gezeten, een dal waarvan de wanden spekglad leken en waar niet tegen op te klimmen was. Als hij nog enig zelfrespect had gehad zou dat nu zeker weten honderd procent zijn verdwenen.
Langzaam echter, begon Riot weer een klein beetje beweging te krijgen in zijn vingers. Hij knipperde opnieuw. Akira's zachte lach klonk achter hem. Denigrerende opmerkingen. Vingers die hem aanraakten. Paniek die hem duizelig maakte.
En toen kon hij zich weer bewegen. De ruimte nam weer herkenbare vormen aan, maar Riot was nog niet de oude. Hij trilde over zijn hele, door en door bezwete lichaam. De ruimte leek te tollen. Misselijkheid drong zich aan hem op en tegelijkertijd was het alsof hij gewoon geen lucht meer kreeg. Bijna ging hij over zijn nek.
Zijn hartslag ging sneller dan ooit en hij keek om zich heen, op zoek naar iets wat hem houvast kon geven, controle, maar dat maakte het alleen maar erger. De weerloosheid was vreselijk. Hij was licht in zijn hoofd maar doodsbang zijn bewustzijn te verliezen. De nachtmerrie en de hallucinaties stonden hem namelijk nog levensecht voor de geest, alsof het echt gebeurd was.
Hoe lang het duurde wist hij niet. Zolang hij erin zat was het alles waar hij zich bewust van was.
Het trillen werd eindelijk minder, en ook de duizeligheid trok weg, maar het gevoel van intense angst en kwetsbaarheid bleef langer hangen. Riot probeerde diep adem te halen. Hij slikte en knipperde met zijn ogen. Jezus.
Langzaam stapte hij van de bank af en keek hij, enigszins kalmerend, naar de omgeving die hij net nog had aangezien voor de kelder waar hij die bewuste nacht mishandeld was. Lang hadden de waanbeelden niet zo realistisch geleken en hij schudde zijn hoofd, als om het weg te jagen.
Hij rilde. Ergernis kwam langzaam opborrelen, frustratie. Hij was zwak. Zwak en bang. Hij walgde van zichzelf. Het leek wel alsof er niets was wat hij kon doen om aan zichzelf te ontkomen, aan de demonen die hem tot op vandaag de dag achterna zaten. En dat terwijl hij voor andere dingen nooit wegrende. Iemand die nooit opgaf, zo kende men hem. En was was dit dan? Bang op de bank zitten.
Hij ramde zijn vuist tegen de muur. En nog eens. En weer. Al snel lagen zijn knokkels op. Ruw sloeg hij een vaas met twee rozen van de koffietafel, waar hij vervolgens tegenaan trapte, alsof dingen stukmaken een uitweg kon maken voor de dingen die in hem vastzaten. Keer op keer haalde hij uit, naar alles. Het luchtte niet op. Deze keer niet.
Deze uitbarsting duurde niet lang, maar een aantal deuken in zowel de deur als de dunne wand eromheen en de scherven op de grond gaven de intensiteit van Riot's uitbarsting weer. Deze was nu echter geheel verslagen. Hij zat met gebogen hoofd op zijn knieën tussen de scherven op de grond. Zijn ademhaling ging jachtig. Zijn nagels boorden zich in de palmen van zijn handen. Handen, waarvan de knokkels rood waren van het bloed.
En zijn schouders schokten. Hij verborg zijn gezicht in zijn gehavende handen, beschaamd en ellendig.
De laatste keer dat hij had gehuild was lang geleden, de laatste keer dat dat niet om een ander geweest was nog veel, veel langer. Maar hij kon het niet tegenhouden. Hij probeerde het, maar het wilde niet.
En dat was het moment waarop Riot zich iets realiseerde. Iets wat de verslagenheid er nog dieper inkerfde. Die vier jaar had hij zich gedragen alsof hij niet te breken was. Hij wist nu beter. Hij was niet opnieuw te breken geweest, dat was het. Want deze zielige vertoning maakte het hem meer dan duidelijk dat Akira hem grondig kapot had gemaakt. En nog steeds waren die scherven niet gelijmd.
Hij kon zich niet herinneren ooit in zo'n diep dal te hebben gezeten, een dal waarvan de wanden spekglad leken en waar niet tegen op te klimmen was. Als hij nog enig zelfrespect had gehad zou dat nu zeker weten honderd procent zijn verdwenen.