De vorige keer had hij hier ook water kunnen vinden. Zijn lippen waren droog en gebarsten. Dit keer zag hij geen andere paarden achter het hek. Het hek was ook nog steeds niet gerepareerd, vorige keer had hij het kapot geschopt toen het hem had gebeten. Met een soepele sprong ging Esca over de stukken verbrijzeld hout heen. De bak zat weer vol met water. Met gulzige slokken dronk hij eruit. Zijn vacht was dof geworden van het voedselgebrek, behalve gras was er absoluut niets te vinden hier, geen bessen of fruit, helemaal niets. Zijn ribben staken uit, bijna al het vet was verdwenen. Ook wel logisch als je wist waar hij allemaal rondgezworven had. Nadat hij zijn dorst gelest had, ging Esca ook op zoek naar eten. Er waren hier een boel paarden, dat was te ruiken aan de vele verschillende geuren. Een kudde, en waar een kudde was, was eten. Dravend ging hij naar de andere kant van de weide en sprong ook daar over het hek heen. Esca stond nu op een boel stenen, plat raar genoeg. Geen eentje was groter dan de andere. Hij volgde zijn neus. Een heel groot gebouw doemde voor hem op, hij hoorde paarden. Voorzichtig zette hij nog een paar stappen naar voren. De paarden klonken niet paniekerig en hij rook eten, maar aan de andere kant: dit was onbekend gebied.
(en Amani)
(en Amani)