I JUST HAVE A LOT OF FEELINGS KAY
Een kille nachtwind trok door het steegje waar de blonde jongen in een slappe hoop op de grond lag. Zijn ademhaling ging schokkerig. Het regende enigszins en hij had het ijskoud.
Zijn lichaam was beurs en zowel zijn dijbeen als zijn schouder lagen open.
Hij hees zichzelf iets overeind, geen acht slaand op de smerigheid waarin hij had gelegen; zijn kleding was doorweekt en van top tot teen was hij bevlekt en besmeurd met de derrie die het hele steegje bedekte.
De kille modder deed hem rillen.
Moeizaam werkte Riot zich vooruit. Hij was kapot, gebroken. Hoe lang hij daar had gelegen, fysiek waardeloos, wist hij niet, maar hij voelde zich slecht. Hij kon amper overeind komen en sleurde zichzelf eigenlijk door de modder, richting de betere straten.
Een klein stukje wist hij zelfs te lopen, maar al snel zakte hij door zijn knieën, terug in de nattigheid. Hij hijgde. Hij mocht niet opgeven. Hij voelde aan zijn zere schouder. Naast vies waren zijn vingers toen hij ze bekeek ook helderrood.
Hij hoestte zwaar, maar ging door, zichzelf half over de grond slepend.
Hoe hij uiteindelijk de verlaten hoofdstraat had bereikt wist hij niet, maar hij sleurde zich naar een lantaarpaal toe, waar hij tegenaan zakte. Het licht viel gelig op zijn afgepeigerde lijf. Hij keek naar zijn dij. De stof van zijn jeans was rondom de wond donker en doordrenkt met bloed. Riot mompelde een verwensing. Zijn hoofd bonkte; hij begon ook nog eens een enorme hoofdpijn te krijgen.
Opnieuw hoestte hij. Aan de lantaarnpaal hees hij zichzelf omhoog. Hij strompelde verder de straat op, naar de volgende, waar hij zich vervolgens met zijn goede arm krampachtig aan vasthield.
De regen werd erger. Hij merkte dat hij wenste dat hij gewoon bij Solance was. In de warmte, met haar dichtbij zich.
Maar hij was niet bij haar. Hij was hier, ver van huis en niet in staat daar op eigen kracht te komen.
Hoe diep waren die wonden eigenlijk? Hij had geen idee.
Er passeerde iemand met een paraplu en een hond. Deze keek hem bewust niet aan en liep haastig door, vermoedelijk denkend dat Riot een junk of een zwerver was. Hij vloekte zacht. Zijn stem klonk verzwakt en hij vroeg zich af hoe het deze keer in godsnaam goed moest komen. Hij hoestte opnieuw en wist zich amper overeind te houden.
Hij herinnerde zich verdomd weinig van wat er was gebeurd en wist eigenlijk alleen nog dat hij pijn had, het ijskoud had en dat hij zo niet meer thuis zou komen; de rest was op het moment vaag. Hij wist niet eens wat voor soort wonden het waren, het bloed maakte het moeilijk dat te zien, en zijn coördinatie was ook niet meer wat het geweest was.
Dat zijn lijf verder beurs genoeg was om morgen onder de blauwe plekken te zitten wist hij niet eens.
Hij bedacht zich dat hij een telefoon mee had moeten nemen, dan had hij op zijn minst Solance kunnen laten weten dat hij niet thuis zou komen.
"Solance..." mompelde hij, vechtend tegen het wazige gevoel in zijn hoofd. Hij bleef aan haar denken, hij had geen idee wat hem anders in godsnaam nog op de been zou kunnen houden.
Een kille nachtwind trok door het steegje waar de blonde jongen in een slappe hoop op de grond lag. Zijn ademhaling ging schokkerig. Het regende enigszins en hij had het ijskoud.
Zijn lichaam was beurs en zowel zijn dijbeen als zijn schouder lagen open.
Hij hees zichzelf iets overeind, geen acht slaand op de smerigheid waarin hij had gelegen; zijn kleding was doorweekt en van top tot teen was hij bevlekt en besmeurd met de derrie die het hele steegje bedekte.
De kille modder deed hem rillen.
Moeizaam werkte Riot zich vooruit. Hij was kapot, gebroken. Hoe lang hij daar had gelegen, fysiek waardeloos, wist hij niet, maar hij voelde zich slecht. Hij kon amper overeind komen en sleurde zichzelf eigenlijk door de modder, richting de betere straten.
Een klein stukje wist hij zelfs te lopen, maar al snel zakte hij door zijn knieën, terug in de nattigheid. Hij hijgde. Hij mocht niet opgeven. Hij voelde aan zijn zere schouder. Naast vies waren zijn vingers toen hij ze bekeek ook helderrood.
Hij hoestte zwaar, maar ging door, zichzelf half over de grond slepend.
Hoe hij uiteindelijk de verlaten hoofdstraat had bereikt wist hij niet, maar hij sleurde zich naar een lantaarpaal toe, waar hij tegenaan zakte. Het licht viel gelig op zijn afgepeigerde lijf. Hij keek naar zijn dij. De stof van zijn jeans was rondom de wond donker en doordrenkt met bloed. Riot mompelde een verwensing. Zijn hoofd bonkte; hij begon ook nog eens een enorme hoofdpijn te krijgen.
Opnieuw hoestte hij. Aan de lantaarnpaal hees hij zichzelf omhoog. Hij strompelde verder de straat op, naar de volgende, waar hij zich vervolgens met zijn goede arm krampachtig aan vasthield.
De regen werd erger. Hij merkte dat hij wenste dat hij gewoon bij Solance was. In de warmte, met haar dichtbij zich.
Maar hij was niet bij haar. Hij was hier, ver van huis en niet in staat daar op eigen kracht te komen.
Hoe diep waren die wonden eigenlijk? Hij had geen idee.
Er passeerde iemand met een paraplu en een hond. Deze keek hem bewust niet aan en liep haastig door, vermoedelijk denkend dat Riot een junk of een zwerver was. Hij vloekte zacht. Zijn stem klonk verzwakt en hij vroeg zich af hoe het deze keer in godsnaam goed moest komen. Hij hoestte opnieuw en wist zich amper overeind te houden.
Hij herinnerde zich verdomd weinig van wat er was gebeurd en wist eigenlijk alleen nog dat hij pijn had, het ijskoud had en dat hij zo niet meer thuis zou komen; de rest was op het moment vaag. Hij wist niet eens wat voor soort wonden het waren, het bloed maakte het moeilijk dat te zien, en zijn coördinatie was ook niet meer wat het geweest was.
Dat zijn lijf verder beurs genoeg was om morgen onder de blauwe plekken te zitten wist hij niet eens.
Hij bedacht zich dat hij een telefoon mee had moeten nemen, dan had hij op zijn minst Solance kunnen laten weten dat hij niet thuis zou komen.
"Solance..." mompelde hij, vechtend tegen het wazige gevoel in zijn hoofd. Hij bleef aan haar denken, hij had geen idee wat hem anders in godsnaam nog op de been zou kunnen houden.