Gewapend met zijn mobiele telefoon, een beetje proviand en een flinke dosis eigenwijs optimisme was Johnny de heuvels ingetrokken en van daaruit een klein stukje de bergen in.
Hij was er heen gegaan met de verwachting even lekker in de buitenlucht te zijn.
Hij was er niet heen gegaan om de opening van een verlaten mijn te vinden waar je op je knieën net onderdoor kon.
Maar die vond hij wel.
Een verstandig mens zou de mijn voor later hebben bewaard, zou teruggekomen zijn met een zaklamp, een helm, versterking en een overdosis aan batterijen.
Met andere woorden: Johnny kroop naar binnen, over de kurkdroge grond, zijn telefoon in de aanslag.
Op het moment dat hij door de opening kroop kwam hem een flink stroom tocht tegemoet. Hij had onvoldoende kennis van mijnen om het op dat moment te weten, maar hij had verdomd veel mazzel daarmee.
Na die nogal krappe opening werd hij verrast door het feit dat hij in een mijn tunnel stond die hoog genoeg was om gewoon in te staan, iets wat je aan de buitenkant niet zou hebben geraden.
De zaklamp van zijn telefoon ging over de ruwe wanden en hij kon zijn opwinding niet bedwingen. Hier waren vast al talloze mensen geweest, maar dat weerhield Johnny er niet van zich Columbus 2.0 te voelen.
Hij begon te lopen. Hier en daar drupte iets, maar verder was het verrassend droog in de mijn. De tocht zorgde ervoor dat het flink koud was en hij deed de capuchon van zijn trui op.
Zijn voetstappen echoden vreemd door de tunnel, een geluid waar hij flink aan moest wennen. Steentjes knarsten onder zijn gympen en hij was zich er vaag van bewust dat als hier iets instortte hij levend begraven zou zijn. Ergens echter, maakte die spanning hem alleen maar nieuwsgieriger.
Hier en daar viel zijn licht op de kleine, harige bolletjes die slapende vleermuisjes waren. Zelfs hij wist dat je daar niet door gebeten of gekrabd wilde worden, maar snoezig waren ze wel.
De schacht ging lang door. Hier en daar werd hij gestut of kwam er een soort houten geul uit de wand waardoor ooit dingen werden afgevoerd. De gang boog enigszins af naar links en kwam uiteindelijk uit in een grotere ruimte, met meer stutwerk en verschillende gangen.
Johnny sloeg op goed geluk linksaf, dieper de mijn in. Hier was het iets vochtiger; hele dunne stroompjes helder water liepen naar beneden.
Hij passeerde nog een aantal splitsingen en wenste dat hij vandaag de tijd had om al die gangen te onderzoeken.
Maar zijn telefoon piepte. Batterij bijna leeg.
"Shit," fluisterde hij. Ineens voelde hij zich niet zo avontuurlijk meer. Hij draaide zich om en begon haastig terug te lopen, hier en daar uitglijdend over vochtige stenen.
Bij de laatste kruising stopte hij. Uit welke gang was hij eigenlijk gekomen?
Veel tijd om dat uit te zoeken had hij niet. Het licht van zijn telefoon viel uit.
Langzaam liet hij zijn adem ontsnappen. In een klap was het aardeduister geworden. Hij hield zijn hand voor zijn gezicht maar zag niets meer. Versteend bleef hij staan. Op de gok een gang in lopen was misschien nog wel gevaarlijker dan afwachten.
Was hij op de heenweg niet linksaf geslagen? Jatoch? Of niet?
Hij wilde net op de tast de gang zoeken toen hij iets hoorde. Het was vervormd, zeker, maar het klonk alsof hij niet meer alleen was.
"Hallo?" riep hij gedempt, bang dat teveel stemgeluid iets in kon laten storten.
"Is daar iemand? Ik zit zonder licht!"
Hij was er heen gegaan met de verwachting even lekker in de buitenlucht te zijn.
Hij was er niet heen gegaan om de opening van een verlaten mijn te vinden waar je op je knieën net onderdoor kon.
Maar die vond hij wel.
Een verstandig mens zou de mijn voor later hebben bewaard, zou teruggekomen zijn met een zaklamp, een helm, versterking en een overdosis aan batterijen.
Met andere woorden: Johnny kroop naar binnen, over de kurkdroge grond, zijn telefoon in de aanslag.
Op het moment dat hij door de opening kroop kwam hem een flink stroom tocht tegemoet. Hij had onvoldoende kennis van mijnen om het op dat moment te weten, maar hij had verdomd veel mazzel daarmee.
Na die nogal krappe opening werd hij verrast door het feit dat hij in een mijn tunnel stond die hoog genoeg was om gewoon in te staan, iets wat je aan de buitenkant niet zou hebben geraden.
De zaklamp van zijn telefoon ging over de ruwe wanden en hij kon zijn opwinding niet bedwingen. Hier waren vast al talloze mensen geweest, maar dat weerhield Johnny er niet van zich Columbus 2.0 te voelen.
Hij begon te lopen. Hier en daar drupte iets, maar verder was het verrassend droog in de mijn. De tocht zorgde ervoor dat het flink koud was en hij deed de capuchon van zijn trui op.
Zijn voetstappen echoden vreemd door de tunnel, een geluid waar hij flink aan moest wennen. Steentjes knarsten onder zijn gympen en hij was zich er vaag van bewust dat als hier iets instortte hij levend begraven zou zijn. Ergens echter, maakte die spanning hem alleen maar nieuwsgieriger.
Hier en daar viel zijn licht op de kleine, harige bolletjes die slapende vleermuisjes waren. Zelfs hij wist dat je daar niet door gebeten of gekrabd wilde worden, maar snoezig waren ze wel.
De schacht ging lang door. Hier en daar werd hij gestut of kwam er een soort houten geul uit de wand waardoor ooit dingen werden afgevoerd. De gang boog enigszins af naar links en kwam uiteindelijk uit in een grotere ruimte, met meer stutwerk en verschillende gangen.
Johnny sloeg op goed geluk linksaf, dieper de mijn in. Hier was het iets vochtiger; hele dunne stroompjes helder water liepen naar beneden.
Hij passeerde nog een aantal splitsingen en wenste dat hij vandaag de tijd had om al die gangen te onderzoeken.
Maar zijn telefoon piepte. Batterij bijna leeg.
"Shit," fluisterde hij. Ineens voelde hij zich niet zo avontuurlijk meer. Hij draaide zich om en begon haastig terug te lopen, hier en daar uitglijdend over vochtige stenen.
Bij de laatste kruising stopte hij. Uit welke gang was hij eigenlijk gekomen?
Veel tijd om dat uit te zoeken had hij niet. Het licht van zijn telefoon viel uit.
Langzaam liet hij zijn adem ontsnappen. In een klap was het aardeduister geworden. Hij hield zijn hand voor zijn gezicht maar zag niets meer. Versteend bleef hij staan. Op de gok een gang in lopen was misschien nog wel gevaarlijker dan afwachten.
Was hij op de heenweg niet linksaf geslagen? Jatoch? Of niet?
Hij wilde net op de tast de gang zoeken toen hij iets hoorde. Het was vervormd, zeker, maar het klonk alsof hij niet meer alleen was.
"Hallo?" riep hij gedempt, bang dat teveel stemgeluid iets in kon laten storten.
"Is daar iemand? Ik zit zonder licht!"