Het in de namiddag. De zon filterde tussen het dichte bladerdek van het bos door en wierp speelse, beweeglijke vlekkenpatronen op de ongelijkmatige bosgrond.
Ontspannen liep Riot over een smal, nagenoeg onzichtbaar pad. Hij droeg een spijkerbroek en een vest en zag er zo op het oog nog niet eens zo abnormaal uit. Hij was geheel ontspannen en zijn pas had zelfs iets opgewekts.
Hij had niet de kennis om de talloze verschillende vogels die hij hoorde te benoemen, maar hun samenzang gaf hem een fijn gevoel.
Veel besef van tijd had hij niet terwijl hij hier zo liep, maar dat gaf niet. Hij was voorbereid. Hij had deze keer de zelfkennis te weten dat hij in deze stemming lang weg kon blijven. En dus hing er een rugzak op zijn rug met voldoende voedsel en water voor een flinke tocht.
Voor Solance had hij een briefje achter gelaten. De spelling was abominabel, maar de essentie was hopelijk duidelijk. En ach, ze kende hem inmiddels wel.
Een tijd later begon het al flink te schemeren en kwam hij uit bij het kasteel waar hij mensen wel eens in het voorbijgaan over had gehoord. Hij wist er niets van, maar kennelijk was het een ding. Hij stond stil voor het immense gebouw en keek omhoog. Het had iets troosteloos, zo in de avondschemering, maar ergens was het mooi. Hij liep door. Zo’n architectuurfanaat was hij nou ook weer niet.
De deur was open en hij aarzelde, met een frons op zijn gelaat. Zijn ontspannen houding was weg en hij was weer zijn geheel alerte zelf, terwijl hij langzaam de deur open duwde. Het was donker in de grote hal voor hem. Hij voelde zich slecht op zijn gemak, alsof hij niet alleen was. De haren in zijn nek stonden recht overeind en met een ruk keek hij om, zonder iets te zien. Hij stapte verder de hal in, ergens toch wel nieuwsgierig. Je werd geen freerunner als je er niet van hield op plekken te komen waar je niet hoorde te zijn.
Ontspannen liep Riot over een smal, nagenoeg onzichtbaar pad. Hij droeg een spijkerbroek en een vest en zag er zo op het oog nog niet eens zo abnormaal uit. Hij was geheel ontspannen en zijn pas had zelfs iets opgewekts.
Hij had niet de kennis om de talloze verschillende vogels die hij hoorde te benoemen, maar hun samenzang gaf hem een fijn gevoel.
Veel besef van tijd had hij niet terwijl hij hier zo liep, maar dat gaf niet. Hij was voorbereid. Hij had deze keer de zelfkennis te weten dat hij in deze stemming lang weg kon blijven. En dus hing er een rugzak op zijn rug met voldoende voedsel en water voor een flinke tocht.
Voor Solance had hij een briefje achter gelaten. De spelling was abominabel, maar de essentie was hopelijk duidelijk. En ach, ze kende hem inmiddels wel.
Een tijd later begon het al flink te schemeren en kwam hij uit bij het kasteel waar hij mensen wel eens in het voorbijgaan over had gehoord. Hij wist er niets van, maar kennelijk was het een ding. Hij stond stil voor het immense gebouw en keek omhoog. Het had iets troosteloos, zo in de avondschemering, maar ergens was het mooi. Hij liep door. Zo’n architectuurfanaat was hij nou ook weer niet.
De deur was open en hij aarzelde, met een frons op zijn gelaat. Zijn ontspannen houding was weg en hij was weer zijn geheel alerte zelf, terwijl hij langzaam de deur open duwde. Het was donker in de grote hal voor hem. Hij voelde zich slecht op zijn gemak, alsof hij niet alleen was. De haren in zijn nek stonden recht overeind en met een ruk keek hij om, zonder iets te zien. Hij stapte verder de hal in, ergens toch wel nieuwsgierig. Je werd geen freerunner als je er niet van hield op plekken te komen waar je niet hoorde te zijn.