De kerkklokken enkele kilometers verderop sloegen vijf keer. Het was al een uurtje donker en Margot was er zeker van dat haar huisbaas zich af begon te vragen wat er voor zorgde dat ze zo lang weg bleef – ze was namelijk al even van huis –, maar ze was eigenlijk niet van plan om snel naar huis te gaan. Dit gedeelte van de stad had ze nog nooit eerder bezocht en het was er heerlijk stil. Hoezeer ze ook van de nieuwste technische snufjes hield – en daar kwam ze met haar opleiding regelmatig mee in aanraking – was het af en toe goed om daar afstand van te nemen.
Er was de afgelopen nacht sneeuw gevallen, en Margot was de eerste die sinds toen op de wandelweg liep – de sneeuw was nog maagdelijk wit en maakte een zacht krakend geluid onder de zolen van haar schoenen. Ze had haar handen diep weggestoken in haar zwarte winterjas en haar rode sjaal strak om haar hals geknoopt, de winterwind op deze manier geen enkele kans gevend om onder haar kleding te dringen.
Ze begon de stad langzaam weer te naderen. Ze begon de velden achter zich te laten; er was geen levende ziel te bekennen gezien alle paarden naar binnen waren gehaald in dit ijzige weer. Ze verwachtte dan ook niet om iemand tegen te komen voor in ieder geval de komende tien minuten, voor ze de bewoonde wereld weer bereikt had.
In zichzelf een kerstliedje neuriënd liep de jonge vrouw verder, haar blik op de weg voor zicht. Of ze anders de bevroren waterplas had gezien is maar de vraag, maar omdat ze niet precies zag waar ze stapte gleed haar voet weg over een glad stuk van de weg en knalde haar knie hard tegen de bevroren grond. Een pijnscheut trok door haar onderbeen en met een vloek richtte ze zichzelf op, de sneeuw van haar nu licht vochtige broekspijp vegend. Met een moeilijk gezicht hield ze zichzelf overeind door tegen een hekpaaltje te leunen en probeerde wat gewicht op haar linkerbeen te plaatsen. Het zou waarschijnlijk een blauwe plek worden, maar heel ernstig leek het niet. Diep zuchtend veegde ze haar donkere haar uit haar gezicht en liep verder, iets langzamer en iets oplettender deze keer. Naarmate ze verder raakte kon ze de kerktoren beter zien, waar duidelijk lichten brandden. Misschien kon ze daar even opwarmen voor ze terug naar haar appartement keerde.
Er was de afgelopen nacht sneeuw gevallen, en Margot was de eerste die sinds toen op de wandelweg liep – de sneeuw was nog maagdelijk wit en maakte een zacht krakend geluid onder de zolen van haar schoenen. Ze had haar handen diep weggestoken in haar zwarte winterjas en haar rode sjaal strak om haar hals geknoopt, de winterwind op deze manier geen enkele kans gevend om onder haar kleding te dringen.
Ze begon de stad langzaam weer te naderen. Ze begon de velden achter zich te laten; er was geen levende ziel te bekennen gezien alle paarden naar binnen waren gehaald in dit ijzige weer. Ze verwachtte dan ook niet om iemand tegen te komen voor in ieder geval de komende tien minuten, voor ze de bewoonde wereld weer bereikt had.
In zichzelf een kerstliedje neuriënd liep de jonge vrouw verder, haar blik op de weg voor zicht. Of ze anders de bevroren waterplas had gezien is maar de vraag, maar omdat ze niet precies zag waar ze stapte gleed haar voet weg over een glad stuk van de weg en knalde haar knie hard tegen de bevroren grond. Een pijnscheut trok door haar onderbeen en met een vloek richtte ze zichzelf op, de sneeuw van haar nu licht vochtige broekspijp vegend. Met een moeilijk gezicht hield ze zichzelf overeind door tegen een hekpaaltje te leunen en probeerde wat gewicht op haar linkerbeen te plaatsen. Het zou waarschijnlijk een blauwe plek worden, maar heel ernstig leek het niet. Diep zuchtend veegde ze haar donkere haar uit haar gezicht en liep verder, iets langzamer en iets oplettender deze keer. Naarmate ze verder raakte kon ze de kerktoren beter zien, waar duidelijk lichten brandden. Misschien kon ze daar even opwarmen voor ze terug naar haar appartement keerde.