Er is een reden waarom Oliver geen auto rijdt.
Trigger Warning: Cars
Oliver sloot zijn handen zo strak om het stuur dat zijn knokkels wit werden en zijn vingers zeer begonnen te doen. Een onverstaanbare stem bleef bevelen in zijn oor schreeuwen via een microfoontje, niet in staat om boven de motor van de auto en de oorverdovende geluiden buiten uit te komen.
Hij wierp een korte blik in zijn achteruitkijkspiegel. Xavier, een jongeman die maar een paar jaar jonger was dan hij, veinsde een glimlach. ‘Lukt het een beetje?’
‘Ik kan geen hand voor ogen zien hier,’ mompelde Oliver terug, zijn ogen weer naar voren richtend. Hij loog niet – al het opgevlogen zand zorgde ervoor dat zijn gezichtsveld niet veel verder was dan een meter of twee. De auto ging langzamer en langzamer, tot ze helemaal stil stonden. Oliver haalde even diep adem. ‘Ik moet toegeven dat ik geen flauw idee heb waar we zijn. Ik stap wel uit, oké?’ Hij schrok iets op toen de stem uit het microfoontje weer begon te spreken, en deze keer kon hij de man wel verstaan.
‘Niemand gaat die auto uit, begrepen?’
‘Begrepen, m’neer.’ Hij wierp een blik naar achter en keek even naar de drie soldaten op de achterbank – de jonge Xavier, een licht getinte vrouw wiens naam hij in alle drukte niet gehoord had en Dan, een wat oudere man die hem even een scherpe blik gunde voor hij zijn ogen weer afwendde.
‘Iedereen nog oké?’
Hij kreeg geen verbaal antwoord en moest genoegen nemen met twee korte knikjes. Met plotseling trillende vingers draaide hij zich weer om en gaf gas.
Ze kwamen nog geen vijftig meter verder. Het opgestoven zand zorgde er nog steeds voor dat ze geen hand voor ogen konden zien, en nog geen seconde later, voor Oliver maar iets kon doen, werd de achterkant van de auto geraakt. De klap zorgde ervoor dat hij tegen zijn stuur knalde, en de lucht werd uit zijn longen geslagen terwijl zijn neus zich langzaam vulde met de geur van smeulend rubber. De microfoon viel stil.
Snakkend naar adem draaide hij zich om in zijn stoel om te kijken hoe de anderen er aan toe waren en zijn ingewanden bevroren even. De ruit aan Dans kant was gebroken, en zijn gezicht was volledig open gehaald door het glas. Hij kon niet zien of de man nog ademde of niet.
De achterkant van de auto lag volledig open. Wat het ook was dat de schade had aangericht, het had hen op een haar gemist.
‘We moeten hier weg,’ siste de vrouw, haar handen om het geweer sluitend dat ze op haar schoot had liggen. Oliver knikte kort, hoestte en drukte het gaspedaal in.
Ze kwamen niet verder vooruit. Oliver vloekte grondig en keek opnieuw over zijn schouder.
‘Wat is er mis?’ Xaviers donkere ogen schoten even opzij, naar de roerloze Dan.
‘Weet ik niet,’ antwoordde Oliver kortaf. ‘Stap even uit om te kijken of er iets mis is met de banden, wil je?’
Xavier knikte, duwde met wat moeite de deur open en stapte de auto uit. Oliver checkte ondertussen of er door de wolk van zand iets te zien was.
Een tweede knal klonk, gevolgd door een doffe klap toen Xaviers lichaam onderuit tegen de zijkant van de auto zakte. De vrouw vloekte zacht. ‘Rijden, Edurel.’
‘Hij wil niet!’ protesteerde Oliver, terwijl het zweet ondertussen in zijn handen stond. Hij was bleek weggetrokken. ‘Volgens mij zitten de banden vast, ik –’
‘Rijden!’
Woede laaide plotseling in hem op. Hij draaide zich naar haar om en snauwde: ‘Ik ben al twee man verloren in vijf minuten tijd. Beter zorgen we er samen voor dat we hier weg komen en gaan wij niet ook de pijp uit.’
De vrouw keek hem alleen strak aan. Zwaar ademend draaide hij zich weer naar het stuur en deed een laatste poging om de auto in beweging te zetten.
Een derde, oorverdovende knal, en de auto vloog opzij om een stuk verderop op zijn zij terecht te komen. De gordel zorgde ervoor dat Oliver niet door de voorruit vloog. Zijn schouder drukte pijnlijk tegen de deur, maar hij durfde geen centimeter te bewegen, bang dat hij zijn arm verder open zou halen aan het glas van het gebroken raam. Zijn hoofd gonsde.
Een seconde later schoot de naam van de vrouwelijke soldaat door zijn hoofd.
Hope.
Hoe ironisch.
Hij hoestte – zijn longen hadden zich gevuld met as en zand – en knipperde even verwoed met zijn ogen.
‘Hope?’
Geen antwoord. Toen de auto over de kop geslagen was had de vrouw haar nek gebroken en was op slag dood.
Olivers ogen traanden van de pijn. Iets had zich door zijn bovenbeen geboord – hij kon het niet zien vanuit zijn positie, en nog steeds durfde hij zich niet te bewegen. De geur van bloed en rook maakte dat hij bijna over zijn nek ging. Zijn ademhaling werd gejaagder en onregelmatiger naarmate hij daar langer lag, in de doodse stilte die na de derde knal was gevallen. Zijn schouder voelde alsof deze uit de kom geschoten was, nog steeds tegen de autodeur drukkend, het glas sneed in zijn vlees en zijn been begon langzaam gevoelloos te worden.
Het duurde bijna een dag voor de Engelse troepen hem gevonden hadden, en tegen die tijd had hij het bewustzijn al verloren.
‘Nee, ik rijd niet.’ Oliver trok zijn donkerblauwe vest aan en liep om de auto van zijn vader heen om in de passagiersstoel te gaan zitten. Matthias Edurel keek hem licht verbaasd aan. ‘Je hebt je rijbewijs toch? Wat is het probleem?’
Oliver haalde nietszeggend zijn schouders op en opende de autodeur, maar zijn vader hield hem tegen. ‘Waarom kun je het niet gewoon proberen? Je hebt in het leger ook gereden, niet?’
Misschien had hij het niet voor zijn ouders moeten verzwijgen. Hij haalde even diep adem.
‘Goed dan.’ Met een geforceerde glimlach richting zijn vader liep hij weer om de auto heen, trok de deur open en ging zitten, zijn handen zo rustig mogelijk om het stuur sluitend. Een paar tellen bleef hij bewegingsloos zitten, zijn ogen op de oprit van het huis gericht.
‘Ik kan dit niet.’ Met handen die plotseling trilden stapte hij weer uit en binnen een paar tellen zat hij aan de andere kant in de passagiersstoel. ‘Ik ga niet rijden. Sorry.’
‘Stel je niet zo aan, man. Matthias stond nog steeds naast de auto en keek zijn zoon strak aan. ‘Het is niets meer dan –’
‘Ik – rijd – niet,’ viel Oliver hem in de rede, zijn stem onwillekeurig luider dan eerst.
De voordeur ging open, en James stapte naar buiten, zijn tas over zijn schouder. ‘Bedankt dat u me naar het vliegveld wilt brengen, meneer Edurel. Ik –’
Zijn grijns verdween toen hij de blik van zijn beste vriend zag en keek nogal verbaasd naar de man tegenover hem.
‘Oliver beweert niet te kunnen rijden,’ antwoordde die droogjes, een licht spottende toon in zijn stem.
‘Oh.’ James stapte iets op Matthias af, en begon op zachte toon – zodat Oliver hem niet kon horen – iets aan de man uit te leggen. Hij kon echter heel goed raden waar hij het over had.
‘Alleen in de passagiersstoel? Wat is dat voor onzin? Hij is 25, in hemelsnaam.’
‘Ik rijd wel, meneer,’ zei James haastig, stapte langs hem heen en plofte achter het stuur. Hij schonk Oliver een scheve glimlach. Die wist met wat moeite terug te lachen en keek automatisch weer voor zich uit toen zijn vader achter hem op de achterbank ging zitten.