Vermoeid ademde ze uit. Haar adem condenseerde in de kille lucht voor haar, waar het even bleef hangen, om uiteindelijk weer op te lossen.
Langzaam knipperde ze met haar donkere ogen die dof voor zich uit staarden. Haar omgeving zag ze niet echt meer, die had ze al zo vaak gezien. De stemmen van de mensen gingen langs haar heen.
Ruw werd er een zadel op haar tengere rug gedeponeerd. De lucht werd even uit haar longen geslagen en een moment lang spande ze haar spieren. De singel werd aangetrokken en ze dacht er niet eens over haar buik uit te zetten; uiteindelijk was dat toch zinloos.
Ze kende het klappen van de zweep maar al te goed; nu kwam het hoofdstel. Ze hief haar hoofd een klein stukje op en opende met tegenzin haar mond.
Het ijskoude bit gleed naar binnen, een nare smaak in haar mond verspreidend. Onhandig werd het kopstuk over haar inmiddels ongevoelige oren getrokken. De neusriem werd veel te strak aangegespt, maar ze protesteerde niet.
Ratelend ging de zware staldeur verder open. Stijf liet ze zich naar buiten begeleiden, de donkere gang op.
Haar gescheurde hoeven maakten een dof geluid op de smerige tegels, dat weerkaatste tegen de ruwe, kale muren.
De mens hoefde haar niet te begeleiden; ze kende de weg blindelings.
In de rijbaan was het amper lichter dan in de gangen. Ze slofte onverschillig door het mulle zand naar binnen, waar ze middenin stil bleef staan, zoals men van haar verwachtte. Hier werd de singel nog wat strakker getrokken. Ze protesteerde niet. Niet meer.
Gewicht aan haar zijkant. Onhandig hees iemand zich in het zadel. Er werd gefrunnikt aan stijgbeugels die om de zoveel tijd tegen haar flanken stootten. Ook dat vernam ze eigenlijk niet echt meer. De huid onder haar rafelige, smerige vacht vernam op die plek al even weinig als haar oren en achterhand.
Voeten drukten duidelijk in haar flanken en ze zette een werktuiglijke stap in, een lichte zucht slakend. De hoefslag op. Stoïcijns zette ze het ene been voor het andere, keer op keer, naar de wensen van haar bereider.
Al zo lang berustte ze in haar lot. Ze droeg mensen, deed wat er van haar verlangt werd en bleef in leven. Meer niet. Ze was een werktuig, een vervoermiddel, entertainment en recreatie.
De voeten spoorden haar aan te versnellen. Met tegenzin zette ze een drafje in.
Ronde, na ronde, na ronde. Keer op keer zonder eind. Haar lot, zo leek het.
Na niet al te lange tijd begon het zweten al. Het duurde niet lang of de damp steeg op van haar warme, vermoeide lichaam, dat zichtbaar een dagje ouder werd. Tenminste, het zou zichtbaar moeten zijn, al leek het de mensen hier eigenlijk niet echt op te vallen.
Haar vacht begon al kale plekken te vertonen en haar heupen staken enigszins uit. Niet dat ze graatmager of ondervoed was, nee, maar dik was ze zeker niet. Ze at wat elk ander paard hier ook kreeg, maar voor haar lichaam was dat niet meer voldoende; haar leeftijd begon zijn tol te eisen.
Ze had geen enkel besef van tijd. Als ze dat al ooit had gehad, was er nu zeker niets meer van over. Het enige wat ze wist, was dat ze na lange tijd eindelijk tot stilstand mocht komen, in het midden van de rijbaan.
Ze liet haar hoofd hangen en haar ogen vielen nagenoeg dicht. Damp kwam van haar lichaam. Ze ademde snel en rilde. Ze hoorde stemmen, maar sloeg er eigenlijk geen acht op. Ze betekenden niets voor haar. Het waren mensen en mensen brachten niets dan de ellende die ze het grootste deel van haar leven had gekend.
Toch deed ze wat de mensen graag wilden. Dan deden ze haar geen pijn en kwam ze er nog het beste vanaf, ookal vroeg men vaak meer van haar dan ze eigenlijk nog fysiek aankon.
De koude lucht kreeg al snel grip op haar natte vacht en ze rilde nog eens.
Ze werd de rijbaan uitgeleid, de donkere gang in, die de kou leek te versterken. Ze klaagde niet; alles was beter dan doods rondsloffen in stoffig stand zonder het gevoel te hebben ook maar enigszins iets te hebben bereikt.
In haar stal werd ze snel afgezadeld. Een tochtlaag gleed over de eerst nog warme plek waar het zadel had gelegen en een siddering trok door haar ruggengraat.
Zo stond ze daar een tijdje, tot de mens een dekentje over haar rug legde. Het was dun en bood weinig warmte, maar het was iets en ze wist dat ze niets beters ging krijgen.
Veel paarden hier vielen staand in slaap. Zij niet. Hoewel ze altijd moeite had met overeind komen, sliep ze toch meestal liggend, om haar benen wat rust te gunnen. Zo ook nu. Langzaam liet ze zich door haar viezen benen zakken en ging ze in het weinige overgebleven stro liggen.
Ze liet ook haar hoofd op de grond rusten en sloot haar ogen. Haar flank ging langzaam, gelijkmatig op en neer.
Zoals de meeste nachten voelde ze het milde verlangen voor altijd te blijven slapen.
De dageraad kwam vroeg, zoals altijd. De oude haan kraaide schor en zwak. Vermoedelijk zou hij niet lang meer onder hen zijn.
Alfie werd langzaam wakker. Moeizaam begon ze overeind te krabbelen, iets waar ze pas na poging drie in slaagde. Ze had nog meer gehoord, naast het kraaien van de haan. Voetstappen.
Een maatkan biks werd leeggegooit in haar voerbak. Ze slofte er lusteloos heen en begon werktuiglijk te eten. Ze voelde zich zwakjes, wat waarschijnlijk door de koude nacht kwam, in combinatie met haar bezwete lijf. Ze hoestte enigszins.
Ze leefde er enigszins door op, de smaak van biks, al had deze al lang niet meer de allure die er eens aan verbonden was geweest.
Al veel te snel was haar voerbak weer leeg, op enkele ondefinieerbare resten na, die al sinds jaar en dag aangekoekt waren. Alfie had ze eens geprobeert te eten, maar het was te hard geweest.
Wezenloos stond de vaalwitte merrie in haar stal, leeg voor zich uit starend, wachtend tot de eerste jonge mensen weer met een zadel en hoofdstel bij haar zouden komen.
Dat gebeurde echter niet. Ze lieten haar voor het eerst in jaren, met uitzondering van de periodes dat ze kreupel was geweest, staan.
Tegen de middag, Alfie vermoedde tenminste dat het middag was, want het was vrij licht in de gang, kwam een mens naar haar stal. De zware deur werd met het karakteristieke ratelen geopent en de mens, een man, kwam al pratend tegen een tweede, die op de gang bleef, binnen.
Tot Alfies milde verrassing - echt verwonderen deed ze zich eigenlijk niet meer - begon hij haar vacht ruw te borstelen. Ze vernam er weinig van, al was het op zich wel fijn dat haar vacht eens grondig schoon werd gemaakt.
Ze hoorde de twee converseren en na een tijdje te zijn geborsteld werd haar een oud, rafelig halster omgedaan.
Volgzaam liet ze zich de stal uitleiden, zonder zich eigenlijk af te vragen waar ze heen ging.
Pas toen de buitenlucht in haar gezicht blies, leefde ze een klein beetje op. Te weinig voor de mensen rondom haar om het op te merken en het was ook van korte duur. Ook de buitenlucht bood haar immers niets meer, ookal was het elk maal vernieuwender dan binnen zijn, puur omdat ze toch weinig buiten kwam. En toch, met achttien jaar levenservaring waarvan het meeste er hetzelfde uitzag, deed de zon haar niet veel. De wind, het gras... Nee.
Ze keek voor zich, voor haar doen zowaar onderzoekend en herkende een groot gevaarte waar ze al vaak genoeg ingestaan had. Trailer. Ze zuchtte diep en liet haar hoofd weer hangen. Dus dat was het. Ook hier as ze niet meer nodig. Ze was er niet blij en niet boos om. Fijn was het hier allerminst, maar weer wennen bij een nieuw iemand, als iemand haar al wilde was het ook niet echt. En dan was er nog de grote kans dat ze uiteindelijk niet eens ergens terecht zou komen.
Gelaten stapte ze de trailer in. Er hing een klein beetje hooi in een uitgezakt hooinet, dat vermoedelijk halverwege de reis naar beneden zou komen.
Alfie knabbelde wezenloos aan het hooi, dat oud en muf smaakte. Het was tenminste iets.
In de trailer was de temperatuur een stuk hoger dan erbuiten, met als gevolg dat Alfie al snel slaperig werd. Haar oogleden zakten dicht en ze zette haar linkerachterbeen in rust.
Kort daarop echter, kwam de trailer in beweging en schrok ze kort op. Al snel wende ze echter aan het lichte schommelen van het voertuig en dommelde ze weer in, moe, af en onverschillig.
Opnieuw hoestte ze. Ze zwiepte eenmaal geérgerd met haar staart.
Het duurde niet lang voor het hooi op was en ze slechts bij wijze van afleiding gevallen sprietjes van de grond kon plukken. Er was ook een lastige vlieg opgedoken, die volhardend rond haar hoofd zoemde. Toen schudden niet hielp liet ze het insect voor wat hij was.
Alfie had geen enkel besef van hoe lang de tocht duurde, maar uiteindelijk stopten ze ergens.
De klep van de trailer ging omlaag en een kille wind streek over haar rug. Ze rilde wederom.
Ze werd uitgeladen en keek dof om zich heen. Ze rook allerlei verschillende paarden en dat wekte haar nieuwsgierigheid even.
Echter, herkenning verving die nieuwsgierigheid al snel. Op zo'n plek was ze al zo vaak geweest. Het maakte haar al niet eens meer uit met wíe ze aan het eind van deze ongewoon kille zomerdag mee zou gaan, veranderen zou haar leven toch niet.
Haar hals laag dragend stapte ze mee met de man die haar halstertouw vasthield.
Ze werd vastgezet aan een paal, op een klein afstandje van twee donkere pony's, vrij stevig gebouwd, die haar nieuwsgierig aanstaarden, met hun oren strak naar voren.
Alfie brieste slechts even zacht en reageerde verder niet op de andere dieren om haar heen. Apathisch keek ze voor zich uit.
Langzaam knipperde ze met haar donkere ogen die dof voor zich uit staarden. Haar omgeving zag ze niet echt meer, die had ze al zo vaak gezien. De stemmen van de mensen gingen langs haar heen.
Ruw werd er een zadel op haar tengere rug gedeponeerd. De lucht werd even uit haar longen geslagen en een moment lang spande ze haar spieren. De singel werd aangetrokken en ze dacht er niet eens over haar buik uit te zetten; uiteindelijk was dat toch zinloos.
Ze kende het klappen van de zweep maar al te goed; nu kwam het hoofdstel. Ze hief haar hoofd een klein stukje op en opende met tegenzin haar mond.
Het ijskoude bit gleed naar binnen, een nare smaak in haar mond verspreidend. Onhandig werd het kopstuk over haar inmiddels ongevoelige oren getrokken. De neusriem werd veel te strak aangegespt, maar ze protesteerde niet.
Ratelend ging de zware staldeur verder open. Stijf liet ze zich naar buiten begeleiden, de donkere gang op.
Haar gescheurde hoeven maakten een dof geluid op de smerige tegels, dat weerkaatste tegen de ruwe, kale muren.
De mens hoefde haar niet te begeleiden; ze kende de weg blindelings.
In de rijbaan was het amper lichter dan in de gangen. Ze slofte onverschillig door het mulle zand naar binnen, waar ze middenin stil bleef staan, zoals men van haar verwachtte. Hier werd de singel nog wat strakker getrokken. Ze protesteerde niet. Niet meer.
Gewicht aan haar zijkant. Onhandig hees iemand zich in het zadel. Er werd gefrunnikt aan stijgbeugels die om de zoveel tijd tegen haar flanken stootten. Ook dat vernam ze eigenlijk niet echt meer. De huid onder haar rafelige, smerige vacht vernam op die plek al even weinig als haar oren en achterhand.
Voeten drukten duidelijk in haar flanken en ze zette een werktuiglijke stap in, een lichte zucht slakend. De hoefslag op. Stoïcijns zette ze het ene been voor het andere, keer op keer, naar de wensen van haar bereider.
Al zo lang berustte ze in haar lot. Ze droeg mensen, deed wat er van haar verlangt werd en bleef in leven. Meer niet. Ze was een werktuig, een vervoermiddel, entertainment en recreatie.
De voeten spoorden haar aan te versnellen. Met tegenzin zette ze een drafje in.
Ronde, na ronde, na ronde. Keer op keer zonder eind. Haar lot, zo leek het.
Na niet al te lange tijd begon het zweten al. Het duurde niet lang of de damp steeg op van haar warme, vermoeide lichaam, dat zichtbaar een dagje ouder werd. Tenminste, het zou zichtbaar moeten zijn, al leek het de mensen hier eigenlijk niet echt op te vallen.
Haar vacht begon al kale plekken te vertonen en haar heupen staken enigszins uit. Niet dat ze graatmager of ondervoed was, nee, maar dik was ze zeker niet. Ze at wat elk ander paard hier ook kreeg, maar voor haar lichaam was dat niet meer voldoende; haar leeftijd begon zijn tol te eisen.
Ze had geen enkel besef van tijd. Als ze dat al ooit had gehad, was er nu zeker niets meer van over. Het enige wat ze wist, was dat ze na lange tijd eindelijk tot stilstand mocht komen, in het midden van de rijbaan.
Ze liet haar hoofd hangen en haar ogen vielen nagenoeg dicht. Damp kwam van haar lichaam. Ze ademde snel en rilde. Ze hoorde stemmen, maar sloeg er eigenlijk geen acht op. Ze betekenden niets voor haar. Het waren mensen en mensen brachten niets dan de ellende die ze het grootste deel van haar leven had gekend.
Toch deed ze wat de mensen graag wilden. Dan deden ze haar geen pijn en kwam ze er nog het beste vanaf, ookal vroeg men vaak meer van haar dan ze eigenlijk nog fysiek aankon.
De koude lucht kreeg al snel grip op haar natte vacht en ze rilde nog eens.
Ze werd de rijbaan uitgeleid, de donkere gang in, die de kou leek te versterken. Ze klaagde niet; alles was beter dan doods rondsloffen in stoffig stand zonder het gevoel te hebben ook maar enigszins iets te hebben bereikt.
In haar stal werd ze snel afgezadeld. Een tochtlaag gleed over de eerst nog warme plek waar het zadel had gelegen en een siddering trok door haar ruggengraat.
Zo stond ze daar een tijdje, tot de mens een dekentje over haar rug legde. Het was dun en bood weinig warmte, maar het was iets en ze wist dat ze niets beters ging krijgen.
Veel paarden hier vielen staand in slaap. Zij niet. Hoewel ze altijd moeite had met overeind komen, sliep ze toch meestal liggend, om haar benen wat rust te gunnen. Zo ook nu. Langzaam liet ze zich door haar viezen benen zakken en ging ze in het weinige overgebleven stro liggen.
Ze liet ook haar hoofd op de grond rusten en sloot haar ogen. Haar flank ging langzaam, gelijkmatig op en neer.
Zoals de meeste nachten voelde ze het milde verlangen voor altijd te blijven slapen.
De dageraad kwam vroeg, zoals altijd. De oude haan kraaide schor en zwak. Vermoedelijk zou hij niet lang meer onder hen zijn.
Alfie werd langzaam wakker. Moeizaam begon ze overeind te krabbelen, iets waar ze pas na poging drie in slaagde. Ze had nog meer gehoord, naast het kraaien van de haan. Voetstappen.
Een maatkan biks werd leeggegooit in haar voerbak. Ze slofte er lusteloos heen en begon werktuiglijk te eten. Ze voelde zich zwakjes, wat waarschijnlijk door de koude nacht kwam, in combinatie met haar bezwete lijf. Ze hoestte enigszins.
Ze leefde er enigszins door op, de smaak van biks, al had deze al lang niet meer de allure die er eens aan verbonden was geweest.
Al veel te snel was haar voerbak weer leeg, op enkele ondefinieerbare resten na, die al sinds jaar en dag aangekoekt waren. Alfie had ze eens geprobeert te eten, maar het was te hard geweest.
Wezenloos stond de vaalwitte merrie in haar stal, leeg voor zich uit starend, wachtend tot de eerste jonge mensen weer met een zadel en hoofdstel bij haar zouden komen.
Dat gebeurde echter niet. Ze lieten haar voor het eerst in jaren, met uitzondering van de periodes dat ze kreupel was geweest, staan.
Tegen de middag, Alfie vermoedde tenminste dat het middag was, want het was vrij licht in de gang, kwam een mens naar haar stal. De zware deur werd met het karakteristieke ratelen geopent en de mens, een man, kwam al pratend tegen een tweede, die op de gang bleef, binnen.
Tot Alfies milde verrassing - echt verwonderen deed ze zich eigenlijk niet meer - begon hij haar vacht ruw te borstelen. Ze vernam er weinig van, al was het op zich wel fijn dat haar vacht eens grondig schoon werd gemaakt.
Ze hoorde de twee converseren en na een tijdje te zijn geborsteld werd haar een oud, rafelig halster omgedaan.
Volgzaam liet ze zich de stal uitleiden, zonder zich eigenlijk af te vragen waar ze heen ging.
Pas toen de buitenlucht in haar gezicht blies, leefde ze een klein beetje op. Te weinig voor de mensen rondom haar om het op te merken en het was ook van korte duur. Ook de buitenlucht bood haar immers niets meer, ookal was het elk maal vernieuwender dan binnen zijn, puur omdat ze toch weinig buiten kwam. En toch, met achttien jaar levenservaring waarvan het meeste er hetzelfde uitzag, deed de zon haar niet veel. De wind, het gras... Nee.
Ze keek voor zich, voor haar doen zowaar onderzoekend en herkende een groot gevaarte waar ze al vaak genoeg ingestaan had. Trailer. Ze zuchtte diep en liet haar hoofd weer hangen. Dus dat was het. Ook hier as ze niet meer nodig. Ze was er niet blij en niet boos om. Fijn was het hier allerminst, maar weer wennen bij een nieuw iemand, als iemand haar al wilde was het ook niet echt. En dan was er nog de grote kans dat ze uiteindelijk niet eens ergens terecht zou komen.
Gelaten stapte ze de trailer in. Er hing een klein beetje hooi in een uitgezakt hooinet, dat vermoedelijk halverwege de reis naar beneden zou komen.
Alfie knabbelde wezenloos aan het hooi, dat oud en muf smaakte. Het was tenminste iets.
In de trailer was de temperatuur een stuk hoger dan erbuiten, met als gevolg dat Alfie al snel slaperig werd. Haar oogleden zakten dicht en ze zette haar linkerachterbeen in rust.
Kort daarop echter, kwam de trailer in beweging en schrok ze kort op. Al snel wende ze echter aan het lichte schommelen van het voertuig en dommelde ze weer in, moe, af en onverschillig.
Opnieuw hoestte ze. Ze zwiepte eenmaal geérgerd met haar staart.
Het duurde niet lang voor het hooi op was en ze slechts bij wijze van afleiding gevallen sprietjes van de grond kon plukken. Er was ook een lastige vlieg opgedoken, die volhardend rond haar hoofd zoemde. Toen schudden niet hielp liet ze het insect voor wat hij was.
Alfie had geen enkel besef van hoe lang de tocht duurde, maar uiteindelijk stopten ze ergens.
De klep van de trailer ging omlaag en een kille wind streek over haar rug. Ze rilde wederom.
Ze werd uitgeladen en keek dof om zich heen. Ze rook allerlei verschillende paarden en dat wekte haar nieuwsgierigheid even.
Echter, herkenning verving die nieuwsgierigheid al snel. Op zo'n plek was ze al zo vaak geweest. Het maakte haar al niet eens meer uit met wíe ze aan het eind van deze ongewoon kille zomerdag mee zou gaan, veranderen zou haar leven toch niet.
Haar hals laag dragend stapte ze mee met de man die haar halstertouw vasthield.
Ze werd vastgezet aan een paal, op een klein afstandje van twee donkere pony's, vrij stevig gebouwd, die haar nieuwsgierig aanstaarden, met hun oren strak naar voren.
Alfie brieste slechts even zacht en reageerde verder niet op de andere dieren om haar heen. Apathisch keek ze voor zich uit.