Half ineengedoken liep Lea de winderige straat door. Haar rode haren waren nat van de regen. Haar zwarte jas, die niet bepaald waterdicht was, wapperde langs haar benen. Bijna werd ze van haar sokken geblazen en moest zich schrap zetten om niet achterover te vallen. De eerste herfststorm was dan ook meteen een hevige. De straat was uitgestorven. Het was tien uur ’s avonds en het stormde; dan wil iederéén natuurlijk buiten zijn. Nee. Niemand dus. Ze zette haar kraag iets overeind en dook wat verder weg in haar doorweekte jas. Veel nut had het niet. Ze begroef haar koude en gevoelloze handen diep in haar zakken en versnelde haar pas.
Niemand keek op toen ze het café in stapte. In een hoek zaten een aantal luidruchtige studenten en achter de bar stond een nors kijkende man bierglazen af te drogen. Ze ging op een kruk aan de bar zitten en bestelde een kop thee. Haar druipende jas trok ze uit en legde die op de kruk naast zich.
Niemand keek op toen ze het café in stapte. In een hoek zaten een aantal luidruchtige studenten en achter de bar stond een nors kijkende man bierglazen af te drogen. Ze ging op een kruk aan de bar zitten en bestelde een kop thee. Haar druipende jas trok ze uit en legde die op de kruk naast zich.