Het was rustig op het bospad. Buiten de joggende, jonge bokser om was er niemand te bekennen. De enige geluiden waren natuurlijke geluiden. Het gekwetter van de vogels, bijvoorbeeld.
Echter, toen Troy vertraagde tot een looppas en al drinkende uit het flesje water dat aan zijn heup hing de bocht om ging was hij ineens niet meer alleen op het pad. Stomverbaasd keek hij recht in de grote, donkere ogen van een hele kleine, hele harige en bovenal héle magere pony. Het diertje deed aarzelend een paar onhandige stappen naar voren. Troy fronste. De pony zat vastgebonden aan een smalle eik, maar Troy zag nergens iets van voer of water staan. Welke randdebiel liet in godsnaam een dier zomaar achter in het bos?
Het antwoord, zo zag hij nu pas, stond op een briefje dat aan het deel van het touw hing, dat in een lus om de hals van het kleine ponytje was vastgemaakt. Hij knielde naast het dier neer. Hij had echt totaal niets met paarden - immers, hij had het zich nooit kunnen veroorloven ook maar iets van een huisdier te hebben en volgens zijn vader waren pony's meidendieren - maar dit ging hem gewoon aan het hart. Het diertje was mager en hij had allerlei kleine wondjes over zijn lijfje. Zijn zwarte vacht was gewoon smerig, maar de witte stukken waren zelfs amper wit te noemen.
Hij las vlug door wat er op het briefje stond.
Of iemand de pony mee kon nemen omdat er niet langer voor gezorgd kon worden. Nou, dat was duidelijk. Waarom ze 'm dan niet eerder hadden weggedaan in plaats van hem half te laten verhongeren was Troy een raadsel, maar hij besloot er maar niet teveel over na te denken. Hij maakte het touw los van de boom, maar hield toen stil. Waar moest hij eigenlijk in godsnaam heen met dat beest? Hij had geen geld voor een dierenarts en zeker geen ruimte voor het kleintje, dat nu aarzelend aan zijn donkerblauwe joggingbroek rook.
Pas toen schoot het hem te binnen dat hij er ook gewoon mee langs een manege kon gaan. Die wisten er vast wel raad mee. Hij wist er sowieso een te zitten, dus dat scheelde.
"Kom, jochie," zei Troy, ietwat onwennig. Hij begon te lopen en tot zijn verbazing dribbelde de piepkleine pony met zijn typerende, moeizame pasjes met hem mee. Lag het aan Troy of zagen die hoeven er niet uit zoals paardenhoeven eruit hóórden te zien? Niet dat hij er verstand van had. Misschien hoorde het bij mini paarden - of wat voor een dit ook was - wel zo.
Na een aardig lange tocht, waarbij hij tot tweemaal toe even was gestopt om de zwart-witte pony was te laten drinken toen ze bij kleine vijvertjes langskwamen, kwam de manege in zicht. Troy wist nog dat het een of andere Spaanse naam had, of zo, maar dat was ook hoe ver zijn kennis van deze plek ging. Het leidde de pony, waar de vaart inmiddels al helemaal uit was, wat hem niet verbaasde met het ondergewicht van het beestje, het terrein op en keek zoekend om zich heen, hopend dat hij iemand kon vinden om aan te spreken over het harige probleem dat nu pal naast hem was gaan staan en aan zijn hand snuffelde. Troy aaide even over de dikke manen van het paardje, die verrassend ruw voelden. Hij had niet het idee dat de pony was geslagen. Er was slecht voor hem gezorgd, maar hij had vaak genoeg vals gemaakte honden gezien om in te kunnen schatten dat dit nieuwsgierige dier vooral gewoon in zéér incapabele handen was geweest.
Echter, toen Troy vertraagde tot een looppas en al drinkende uit het flesje water dat aan zijn heup hing de bocht om ging was hij ineens niet meer alleen op het pad. Stomverbaasd keek hij recht in de grote, donkere ogen van een hele kleine, hele harige en bovenal héle magere pony. Het diertje deed aarzelend een paar onhandige stappen naar voren. Troy fronste. De pony zat vastgebonden aan een smalle eik, maar Troy zag nergens iets van voer of water staan. Welke randdebiel liet in godsnaam een dier zomaar achter in het bos?
Het antwoord, zo zag hij nu pas, stond op een briefje dat aan het deel van het touw hing, dat in een lus om de hals van het kleine ponytje was vastgemaakt. Hij knielde naast het dier neer. Hij had echt totaal niets met paarden - immers, hij had het zich nooit kunnen veroorloven ook maar iets van een huisdier te hebben en volgens zijn vader waren pony's meidendieren - maar dit ging hem gewoon aan het hart. Het diertje was mager en hij had allerlei kleine wondjes over zijn lijfje. Zijn zwarte vacht was gewoon smerig, maar de witte stukken waren zelfs amper wit te noemen.
Hij las vlug door wat er op het briefje stond.
Of iemand de pony mee kon nemen omdat er niet langer voor gezorgd kon worden. Nou, dat was duidelijk. Waarom ze 'm dan niet eerder hadden weggedaan in plaats van hem half te laten verhongeren was Troy een raadsel, maar hij besloot er maar niet teveel over na te denken. Hij maakte het touw los van de boom, maar hield toen stil. Waar moest hij eigenlijk in godsnaam heen met dat beest? Hij had geen geld voor een dierenarts en zeker geen ruimte voor het kleintje, dat nu aarzelend aan zijn donkerblauwe joggingbroek rook.
Pas toen schoot het hem te binnen dat hij er ook gewoon mee langs een manege kon gaan. Die wisten er vast wel raad mee. Hij wist er sowieso een te zitten, dus dat scheelde.
"Kom, jochie," zei Troy, ietwat onwennig. Hij begon te lopen en tot zijn verbazing dribbelde de piepkleine pony met zijn typerende, moeizame pasjes met hem mee. Lag het aan Troy of zagen die hoeven er niet uit zoals paardenhoeven eruit hóórden te zien? Niet dat hij er verstand van had. Misschien hoorde het bij mini paarden - of wat voor een dit ook was - wel zo.
Na een aardig lange tocht, waarbij hij tot tweemaal toe even was gestopt om de zwart-witte pony was te laten drinken toen ze bij kleine vijvertjes langskwamen, kwam de manege in zicht. Troy wist nog dat het een of andere Spaanse naam had, of zo, maar dat was ook hoe ver zijn kennis van deze plek ging. Het leidde de pony, waar de vaart inmiddels al helemaal uit was, wat hem niet verbaasde met het ondergewicht van het beestje, het terrein op en keek zoekend om zich heen, hopend dat hij iemand kon vinden om aan te spreken over het harige probleem dat nu pal naast hem was gaan staan en aan zijn hand snuffelde. Troy aaide even over de dikke manen van het paardje, die verrassend ruw voelden. Hij had niet het idee dat de pony was geslagen. Er was slecht voor hem gezorgd, maar hij had vaak genoeg vals gemaakte honden gezien om in te kunnen schatten dat dit nieuwsgierige dier vooral gewoon in zéér incapabele handen was geweest.