Op het moment dat ze naar buiten was gestapt had Roya eigenlijk al spijt dat ze naar het feestje van haar vriendin Ella was gegaan, en dan met name dat ze tot de uiterlijke tijd die Ella's ouders aan hadden gesteld was gebleven. Maar het was zo gezellig geweest, als vanouds. Het voelde alsof ze in geen maanden zo had gelachen, ook al was dat vermoedelijk helemaal niet waar.
Maar nu stond ze buiten in de frisse, maar aangename avondlucht. Ze begon te lopen. Vanaf het moment dat de voordeur van het rijtjeshuis achter haar dicht was gegaan voelde ze zich onveilig.
En terecht.
Ze was het blok amper uit toen ze doorhad wel degelijk te worden gevolgd. Dit keer wel. Ze waagde een blik over haar schouder. Een man liep in een kalme looppas achter haar aan. Roya keek voor zich en versnelde haar pas. In de ruit van een chique, zwarte wagen zag ze dat de man desondanks dichterbij kwam. Roya's hart bonkte in haar keel en ze balde haar handen tot vuisten.
"Wacht," zei de man scherp, maar zijn stem bezorgde Roya de rillingen. Opnieuw keek ze om. Het was niet degene die ze geraakt had, maar ze wist in een oogopslag zeker dat ze hem die bewuste middag ook had gezien, al was het maar heel even. En dus zette ze het op een lopen.
"Stop!"
Maar Roya stopte niet. Adrenaline gaf haar een zetje en wilskracht deed de rest. Als een pijl uit een boog rende ze, op goed geluk en ondanks de paniek was ze even volledig helder. Ze ging de ene na de andere bocht door, verbeten doorrennend. Ze zou niet opgeven. Ze was sterker dan dit. En hij kon onmogelijk veel goeds in de zin hebben. Ondanks het feit dat ze om middernacht in een hemdje buiten was, had ze het nu al snikheet en leek het alsof de donkerblauwe stof aan haar huid geplakt zat.
Ze waagde weer een blik achterom. Ze kon hem nog zien, maar ze begon hem achter zich te laten. Dat gaf haar de moed en energie die ze nodig had om haar laatste kracht in te zetten. Haar zij stak en ze was bang dat ze in zou storten en alsnog ingehaald zou worden door die engerd, maar ze hield vol.
En ineens was er veiligheid in de vorm van een waar doolhof van straatjes. Gehaast zigzagde Roya zich er een weg doorheen. Ze kwam in een woonwijk, waar ze noodgewongen vertraagde. Ze kon niet meer, ze was gewoon helemaal op. Helemaal. Hijgend strompelde ze door, steeds paniekerig omkijkend.
En toen zag ze hem. Een houten fietsenhok waarvan de deur op een kleine, donkere kier stond. Ze schoot bijna in de lach van de opluchting en trok de deur open. Ze glipte naar binnen en trok hem weer dicht. Het was aardeduister. Het maakte simpelweg niet uit of haar ogen nou open of dicht waren, ze zag gewoon helemaal niets.
Op de tast baande ze zich een weg door het hok, helemaal naar achteren, waar ze zich in een hoek hijgend op de grond liet zakken, terwijl ze wanhopig probeerde zo stil mogelijk te ademen. Als hij gewoon binnen keek gaf het niet; het was toch te donker, maar als hij haar hoorde... dat was een heel ander verhaal. Ze probeerde er niet aan te denken en klemde haar armen om haar opgetrokken knieën.
Ze begon al snel af te koelen en rilde. Ineens was ze bekaf. Ze spitste haar oren. Elk geluidje was een vijand. Er kriebelde iets in haar nek en haast paniekerig sloeg ze ernaar, terwijl ze normaal van bijna geen enkel insect onder de indruk was. Ineens leek het overal wel te kriebelen en ze voelde zich ronduit ellendig.
Het duister mocht haar dan beschermen, ergens vond ze het doodeng. Wat als ze niet alleen was? Net als toen in die grot? Bijna was ze opgesprongen, maar ze bleef zitten. Nee, ze zat hier veilig.
En zo veilig dat ze zich er niet toe kon zetten om eruit te komen, te bang dat hij nog ergens rondstruinde, haar weer zou vinden.
Ze ademde diep in. De steken werden minder, maar het afschuwelijke gevoel niet. Ze was misselijk, koud en bang en sloot haar ogen. Hoe lang zou dit zo doorgaan? Zou hier ooit een einde aan komen?
Ze legde haar hoofd op haar knieën en concentreerde zich op haar ademhaling.
En uiteindelijk eisten verwarring en uitputting hun tol en zakte ze langzaam opzij, tot ze op haar zij op het kille beton lag, weggezakt in een rusteloze slaap.
Maar nu stond ze buiten in de frisse, maar aangename avondlucht. Ze begon te lopen. Vanaf het moment dat de voordeur van het rijtjeshuis achter haar dicht was gegaan voelde ze zich onveilig.
En terecht.
Ze was het blok amper uit toen ze doorhad wel degelijk te worden gevolgd. Dit keer wel. Ze waagde een blik over haar schouder. Een man liep in een kalme looppas achter haar aan. Roya keek voor zich en versnelde haar pas. In de ruit van een chique, zwarte wagen zag ze dat de man desondanks dichterbij kwam. Roya's hart bonkte in haar keel en ze balde haar handen tot vuisten.
"Wacht," zei de man scherp, maar zijn stem bezorgde Roya de rillingen. Opnieuw keek ze om. Het was niet degene die ze geraakt had, maar ze wist in een oogopslag zeker dat ze hem die bewuste middag ook had gezien, al was het maar heel even. En dus zette ze het op een lopen.
"Stop!"
Maar Roya stopte niet. Adrenaline gaf haar een zetje en wilskracht deed de rest. Als een pijl uit een boog rende ze, op goed geluk en ondanks de paniek was ze even volledig helder. Ze ging de ene na de andere bocht door, verbeten doorrennend. Ze zou niet opgeven. Ze was sterker dan dit. En hij kon onmogelijk veel goeds in de zin hebben. Ondanks het feit dat ze om middernacht in een hemdje buiten was, had ze het nu al snikheet en leek het alsof de donkerblauwe stof aan haar huid geplakt zat.
Ze waagde weer een blik achterom. Ze kon hem nog zien, maar ze begon hem achter zich te laten. Dat gaf haar de moed en energie die ze nodig had om haar laatste kracht in te zetten. Haar zij stak en ze was bang dat ze in zou storten en alsnog ingehaald zou worden door die engerd, maar ze hield vol.
En ineens was er veiligheid in de vorm van een waar doolhof van straatjes. Gehaast zigzagde Roya zich er een weg doorheen. Ze kwam in een woonwijk, waar ze noodgewongen vertraagde. Ze kon niet meer, ze was gewoon helemaal op. Helemaal. Hijgend strompelde ze door, steeds paniekerig omkijkend.
En toen zag ze hem. Een houten fietsenhok waarvan de deur op een kleine, donkere kier stond. Ze schoot bijna in de lach van de opluchting en trok de deur open. Ze glipte naar binnen en trok hem weer dicht. Het was aardeduister. Het maakte simpelweg niet uit of haar ogen nou open of dicht waren, ze zag gewoon helemaal niets.
Op de tast baande ze zich een weg door het hok, helemaal naar achteren, waar ze zich in een hoek hijgend op de grond liet zakken, terwijl ze wanhopig probeerde zo stil mogelijk te ademen. Als hij gewoon binnen keek gaf het niet; het was toch te donker, maar als hij haar hoorde... dat was een heel ander verhaal. Ze probeerde er niet aan te denken en klemde haar armen om haar opgetrokken knieën.
Ze begon al snel af te koelen en rilde. Ineens was ze bekaf. Ze spitste haar oren. Elk geluidje was een vijand. Er kriebelde iets in haar nek en haast paniekerig sloeg ze ernaar, terwijl ze normaal van bijna geen enkel insect onder de indruk was. Ineens leek het overal wel te kriebelen en ze voelde zich ronduit ellendig.
Het duister mocht haar dan beschermen, ergens vond ze het doodeng. Wat als ze niet alleen was? Net als toen in die grot? Bijna was ze opgesprongen, maar ze bleef zitten. Nee, ze zat hier veilig.
En zo veilig dat ze zich er niet toe kon zetten om eruit te komen, te bang dat hij nog ergens rondstruinde, haar weer zou vinden.
Ze ademde diep in. De steken werden minder, maar het afschuwelijke gevoel niet. Ze was misselijk, koud en bang en sloot haar ogen. Hoe lang zou dit zo doorgaan? Zou hier ooit een einde aan komen?
Ze legde haar hoofd op haar knieën en concentreerde zich op haar ademhaling.
En uiteindelijk eisten verwarring en uitputting hun tol en zakte ze langzaam opzij, tot ze op haar zij op het kille beton lag, weggezakt in een rusteloze slaap.