In de tijd dat hij in Northdale woonde was Dominic erin geslaagd al met meerdere mensen ruzie te hebben. Soms werd hij uitgelokt, soms vond hij dat hij uitgelokt werd. In de meeste gevallen zou een verstandiger mens gewoon weg zijn gelopen. Soms leek hij het allemaal gewoon aan te trekken. Soms zocht hij het onbewust op. Maar het eindresultaat was in alle gevallen hetzelfde en meer dan eens liep Dominic dan een tijdje moeilijk of zat hij onder de blauwe plekken. De ander was er vaak niet veel beter aan toe. Soms waren het er meerderen tegen een, soms niet.
Het maakte niet echt uit, want ergens, diep van binnen, hoezeer hij zich ook kon ergeren aan mensen, genoot Dominic van het vechten zelf. De adrenaline, de overlevingsdrang, de competitie: hij voelde zich levend op het moment dat hij zich met hand en tand tegen iemand verzette. In een aantal zeldzame gevallen was het daarna zelfs tot een soort van vriendschappelijke verstandhouding gekomen, een wederzijds respect.
Maar meestal niet.
En zo kwam het dat Dominic op een verder zo vredige donderdag avond klem werd gezet in een straatje dat zich ergens in dat typische niemandsland tussen stad en industrieterrein bevond. Aan de ene kant stonden woningen in aanbouw en aan de andere een paar kleine landerijen.
Het viertal dat hier verantwoordelijk was had hier op zich alle reden toe: de jongen vooraan had nog steeds een lelijke bloeduitstorting rond zijn oog als herinnering aan de laatste keer dat hij en Dominic elkaar hadden ontmoet. En dat was alleen de zichtbare schade. Want Dominic had flink huis gehouden.
Als Dominic heel eerlijk was wist hij eigenlijk ook niet eens meer precies hoe het mis was gegaan die nacht, maar hijzelf was er met een gescheurde wenkbrauw en een paar gekneusde ribben vanaf gekomen, dus de jongeman mocht wat hem betreft niet zeuren.
Maar dat deed hij dus wel.
Het regende behoorlijk en de straten glansden in het licht van de lantaarns. De straat liep niet dood en in principe had Dominic er makkelijk vandoor kunnen gaan, maar dan zou hij Dominic niet zijn.
"We willen effe komen praten over vorige week," begon de jongen met het blauwe oog, met een stem die verrassend zacht en hees was voor iemand van zijn bouw. Zijn geblondeerde haar had die ochtend vermoedelijk nog netjes achterover gekamd gezeten met enige gel, maar nu waren enkele plukken losgeraakt waardoor het in combinatie met die blauwe plek eruit zag alsof het gevecht ook diezelfde dag nog plaatsgevonden had kunnen hebben. Hij droeg ondanks de kille lenteavond slechts een hoodie en een gescheurde spijkerbroek.
Dominic daarentegen droeg een zwarte, slank afkledende spijkerbroek met een eveneens zwarte, redelijk nette jas erop, die hij langzaam van zijn schouders liet glijden zonder oogcontact te verbreken. Zijn donkere ogen leken zwart als kool in het donker van de vallende najaarsavond.
"Als je wilde praten stonden we hier niet," antwoordde Dominic schamper. Achteloos gooide hij zijn jas over een bankje. Onder het jasje droeg hij een een donkergrijze blazer. Ook deze trok hij in een beweging uit en hij wierp hem losjes over de jas heen, opdat het kledingstuk de natte grond niet zou raken.
Hij stond nu nog in slechts zijn jeans en een zwart t-shirt en sloeg zijn armen over elkaar, een rilling van de kou onderdrukkend.
En hij maakte geen schijn van kans.
De blonde jongen alleen was gespierder gebouwd dan hij en de vorige keer waren ze zeer aan elkaar gewaagd geweest en had Dom's agressie hem nipt de overwinning geschonken, maar nu de jongen zijn vrienden mee had genomen, geen van allen tenger, was er geen mogelijk waarin Dominic als winnaar uit de strijd zou komen en dan wisten ze alle vijf.
"Misschien wel, misschien niet," zei de jongen schouderophalend en hij glimlachte even. Dat irriteerde Dominic. Als ze hem in elkaar wilden slaan waar niemand bij was behalve een zestal onverschillige schapen, dan was dat maar zo. Tijd voor spelletjes had hij niet.
"Punt is, dit hoeft helemaal niet uit de hand te lopen. Jij biedt je excuses aan en er is niets aan de hand."
Dominic zoog zijn wangen naar binnen en deed alsof hij nadacht, armen over elkaar geslagen. Toen spoog hij op de grond.
"Het spijt me dat ik niet ook je bek heb dicht geslagen. Je bent een stuk beter te pruimen als er geen woord uit je strot komt."
"Oh," zei de jongen zacht en hij grijnsde, "oh, daar ga je spijt van krijgen. Of niet jongens?" Zijn vrienden leken het er unaniem mee eens. Twee stapten als een man naar voren en na een korte worsteling hadden de twee Dominic's armen vakkundig in de houdgreep waardoor deze geen kant op kon.
"Ik wist dat je geen ballen had," sneerde hij, "maar dit is wel heel triest."
Die woorden moest hij bekopen met een vuist die hem vol op zijn gezicht trof. Hij vloekte en voelde een moment later het bloed al uit zijn neus lopen.
Nou ja, als je dan toch je trekken thuis ging krijgen kon je net zo goed je huid duur verkopen, al was het maar verbaal.
Het maakte niet echt uit, want ergens, diep van binnen, hoezeer hij zich ook kon ergeren aan mensen, genoot Dominic van het vechten zelf. De adrenaline, de overlevingsdrang, de competitie: hij voelde zich levend op het moment dat hij zich met hand en tand tegen iemand verzette. In een aantal zeldzame gevallen was het daarna zelfs tot een soort van vriendschappelijke verstandhouding gekomen, een wederzijds respect.
Maar meestal niet.
En zo kwam het dat Dominic op een verder zo vredige donderdag avond klem werd gezet in een straatje dat zich ergens in dat typische niemandsland tussen stad en industrieterrein bevond. Aan de ene kant stonden woningen in aanbouw en aan de andere een paar kleine landerijen.
Het viertal dat hier verantwoordelijk was had hier op zich alle reden toe: de jongen vooraan had nog steeds een lelijke bloeduitstorting rond zijn oog als herinnering aan de laatste keer dat hij en Dominic elkaar hadden ontmoet. En dat was alleen de zichtbare schade. Want Dominic had flink huis gehouden.
Als Dominic heel eerlijk was wist hij eigenlijk ook niet eens meer precies hoe het mis was gegaan die nacht, maar hijzelf was er met een gescheurde wenkbrauw en een paar gekneusde ribben vanaf gekomen, dus de jongeman mocht wat hem betreft niet zeuren.
Maar dat deed hij dus wel.
Het regende behoorlijk en de straten glansden in het licht van de lantaarns. De straat liep niet dood en in principe had Dominic er makkelijk vandoor kunnen gaan, maar dan zou hij Dominic niet zijn.
"We willen effe komen praten over vorige week," begon de jongen met het blauwe oog, met een stem die verrassend zacht en hees was voor iemand van zijn bouw. Zijn geblondeerde haar had die ochtend vermoedelijk nog netjes achterover gekamd gezeten met enige gel, maar nu waren enkele plukken losgeraakt waardoor het in combinatie met die blauwe plek eruit zag alsof het gevecht ook diezelfde dag nog plaatsgevonden had kunnen hebben. Hij droeg ondanks de kille lenteavond slechts een hoodie en een gescheurde spijkerbroek.
Dominic daarentegen droeg een zwarte, slank afkledende spijkerbroek met een eveneens zwarte, redelijk nette jas erop, die hij langzaam van zijn schouders liet glijden zonder oogcontact te verbreken. Zijn donkere ogen leken zwart als kool in het donker van de vallende najaarsavond.
"Als je wilde praten stonden we hier niet," antwoordde Dominic schamper. Achteloos gooide hij zijn jas over een bankje. Onder het jasje droeg hij een een donkergrijze blazer. Ook deze trok hij in een beweging uit en hij wierp hem losjes over de jas heen, opdat het kledingstuk de natte grond niet zou raken.
Hij stond nu nog in slechts zijn jeans en een zwart t-shirt en sloeg zijn armen over elkaar, een rilling van de kou onderdrukkend.
En hij maakte geen schijn van kans.
De blonde jongen alleen was gespierder gebouwd dan hij en de vorige keer waren ze zeer aan elkaar gewaagd geweest en had Dom's agressie hem nipt de overwinning geschonken, maar nu de jongen zijn vrienden mee had genomen, geen van allen tenger, was er geen mogelijk waarin Dominic als winnaar uit de strijd zou komen en dan wisten ze alle vijf.
"Misschien wel, misschien niet," zei de jongen schouderophalend en hij glimlachte even. Dat irriteerde Dominic. Als ze hem in elkaar wilden slaan waar niemand bij was behalve een zestal onverschillige schapen, dan was dat maar zo. Tijd voor spelletjes had hij niet.
"Punt is, dit hoeft helemaal niet uit de hand te lopen. Jij biedt je excuses aan en er is niets aan de hand."
Dominic zoog zijn wangen naar binnen en deed alsof hij nadacht, armen over elkaar geslagen. Toen spoog hij op de grond.
"Het spijt me dat ik niet ook je bek heb dicht geslagen. Je bent een stuk beter te pruimen als er geen woord uit je strot komt."
"Oh," zei de jongen zacht en hij grijnsde, "oh, daar ga je spijt van krijgen. Of niet jongens?" Zijn vrienden leken het er unaniem mee eens. Twee stapten als een man naar voren en na een korte worsteling hadden de twee Dominic's armen vakkundig in de houdgreep waardoor deze geen kant op kon.
"Ik wist dat je geen ballen had," sneerde hij, "maar dit is wel heel triest."
Die woorden moest hij bekopen met een vuist die hem vol op zijn gezicht trof. Hij vloekte en voelde een moment later het bloed al uit zijn neus lopen.
Nou ja, als je dan toch je trekken thuis ging krijgen kon je net zo goed je huid duur verkopen, al was het maar verbaal.