Een oorverdovende reeks aan knallen zorgde ervoor dat de ziekenboeg trilde op haar vesten. Buiten was het door het schemerdonker en de opwaaiende stof onmogelijk iets te zien. De het geluid van de geweren was zo verdovend dat het leek alsof de soldaten in een regelrechte hel terecht gekomen waren.
'James!'
De blonde jongeman schrok zich kapot toen hij bij de arm gegrepen werd. Hij had met over elkaar gevouwen armen in de ingang gestaan en met toegeknepen ogen naar de ondoordringbare rook staan staren. Toen hij zich omdraaide keek hij recht in het vertrokken gezicht van Hannah, wiens gelaat onder het bloed en vuil bleek weg was getrokken.
'Waarom ben je niet bij de anderen?!' Ze moest bijna schreeuwen om zichzelf verstaanbaar te maken. 'Al jouw mannen en vrouwen zijn daar buiten aan het vechten, man! Je kan ze niet -' Ze hoestte en veegde de stof van haar wangen. 'Je kan ze niet alleen laten, zeker niet nu!'
De jongeman haalde diep en trillerig adem, waar hij gelijk spijt van kreeg. Onmiddellijk werd hij terug de tent in getrokken door Hannah. 'Oliver is daar buiten, James! Hij is daar in jouw plaats en je bent er niet eens om hem te helpen! Waar in hemelsnaam ben je mee bezig?!'
Hij had geen tijd om antwoord te heven. Een gewonde soldaat werd door twee anderen de tent in gedragen en Hannah liep snel achter hen aan, maar gebaarde dat hij met haar mee moest lopen. 'Als je hier toch achterblijft moet je je nuttig maken, Robinson. Kijk of je ergens water kunt vinden, anders drogen mijn patiënten zo uit.'
Ze had hem nog nooit eerder bij zijn achternaam genoemd.
Het gevecht ging onverstoorbaar door terwijl Hannah zonder ook maar een spier te vertrekken de gewonde jongeman verzorgde. Toen ze echter merkte dat James nog steeds onbeweeglijk tegenover haar stond keek ze op en zond ze hem een scherpe blik toe. Ze zag er uitgeput uit - haar wangen waren rood, haar lippen droog en haar gezicht ingevallen. Haar ogen spoten echter vuur. 'Je bent een vuile lafaard als je hier blijft, weet je dat?' beet ze hem toe, een met bloed doordrenkte doek in haar gebalde vuisten. 'Mijn plicht is hier in deze tent, maar jij hoort daar buiten te zijn, James. Is je trots echt zo veel belangrijker dan jouw mensen die worden afgeslacht?'
'Je begrijpt het niet, Hannah,' siste hij. 'Ze zeiden dat mijn moeder -'
'Je moeder heeft hier niets mee te maken, Robinson!'
Het was de eerste keer dat Hannah haar kalmte volledig verloor. Ze haalde naar hem uit met de doek en wist hem op zijn arm te raken, en alhoewel het hem niets deed zette hij een stap terug. 'Je vrienden zetten daar buiten hun levens op het spel en jij zit je hier te gedragen als een klein kind! Is dát wat je moeder had gewild?'
'Sergeant!'
Gealarmeerd keek James om en zag hoe een militair Tristan Santiago de tent binnen droeg. De Italiaan leek nauwelijks bij bewustzijn en zijn schouder was doordrenkt van het bloed. Zonder na te denken rende hij naar de twee toe en tilde zijn vriend zonder enige moeite van de grond, er zorgvuldig voor zorgend dat hij zijn gewonde schouder niet belastte. 'Wat is er gebeurd?'
'Ze - ze zijn veel sterker dan wij, meneer,' mompelde de militair. 'Santiago had gewoon pech, meneer. Ik, eh, ik denk niet dat we het halen, meneer.'
James, die Tristan op een leeg bed had gelegd en achteruit was gestapt zodat hij geholpen kon worden, draaide zich met een ruk om. 'Waar heb je het over?' snauwde hij, plotseling kwaad. Hij was de woorden van Hannah volledig vergeten. De militair trok nog bleker weg.
'Ik - misschien kunnen we ons beter overgeven, meneer.'
'Over mijn lijk,' siste James. 'Geef me je wapen.'
Maar net op dat moment, alsof iemand het geluid uit had gedraaid, hielden de knallen op. Het geschreeuw stierf al even snel weg, om plaats te maken voor gealarmeerd gefluister en rennende voetstappen.
Terwijl zijn oren nog na suisden kruiste zijn blik die van Hannah, die paniekerig terug keek. Wat was er gebeurd?
Met het wapen van de militair in zijn handen rende James naar buiten, de stofwolken in. Het was nu helemaal donker en er was nauwelijks iets te zien, tot er hier en daar zaklampen aan werden geknipt en grote zoeklichten in de nacht wierpen. Het leek niemand wat te kunnen schelen of het hun locatie zou verraden - het enige wat James op dat moment wilde was dat zijn mensen hun weg terug konden vinden.
En dat deden ze. Één voor één strompelden de militairen terug, te moe en verslagen om te hem te kunnen vertellen wat er precies was gebeurd. Als ze niet gewond waren trokken ze anderen voort, zelfs als ze te uitgeput waren om op eigen benen te staan.
Het kon James niets schelen wat er was gebeurd. Waarom het gevecht zo plotseling was opgehouden was het minst belangrijk op dat moment. Hij liep door tot hij bij de omheiningen van het kamp stond en staarde met half toegeknepen ogen de duisternis in, zijn wapen in de ene en een zaklamp in zijn andere hand. Waar hij normaal gesproken een helpende hand had aangeboden bleef hij nu doodstil staan, wachtend. Wachtend.
Twee kleinere figuren verschenen als vanuit het niets enkele meters verderop. Christie had Xanti's arm over een schouder getrokken en hoewel de laatste nog wel leek te lopen zag ze er verschrikkelijk uit.
'James!'
Christies stem was als de kreet van een harpij door de hete nacht. Als ze het meisje niet vast had gehad was ze hem naar de hals gevlogen.
'James! Waar was je?!'
Hij gaf haar geen antwoord. Hij staarde steevast naar Christies vuile laarzen om haar maar niet in de ogen te hoeven kijken en stapte niet terug toen ze voor zijn voeten op de grond spuugde.
Hij kon nog net horen hoe ze zachtjes "lafaard" mompelde terwijl ze passeerde.
Nog zeker twee uur lang bleef hij daar zo staan, zijn zaklamp op het duister gericht en zijn geweer in zijn hand. Oliver was nog steeds niet terug en een hol gevoel had zich van hem meester gemaakt. Wat als hij gewond was en hij lag nog op het slagveld? Wat als hij in het duister verdwaald was geraakt en hen niet meer terug kon vinden? Wat als hij door de vijand als gijzelaar mee was genomen?
Pas toen iemand zich bij hem voegde en hem op zachte toon zei dat hij toch echt terug moest komen naar de barakken keerde hij de ingang de rug toe en liep met slepende voeten achter de militair aan.
Morgen, morgen zou hij gaan zoeken.
James sliep die nacht niet. In plaats daarvan liep hij rusteloos rond over het terrein, op zoek naar een bekend gezicht. Om de zoveel minuten klampte hij iemand aan om te vragen of diegene Oliver misschien had gezien, of hij mee terug was gekomen, of iemand wist waar hij kon zijn, maar zonder resultaat.
De ziekenboeg was nog nooit zo vol geweest. Hij had nog geen stap naar binnen gedaan of hij werd al bijna omver gelopen door een collega van Hannah.
Zoekend gleden zijn ogen over de rijen bedden terwijl hij door de ziekenboeg beende, zonder enige aandacht te besteden aan de mensen die om hem heen liepen. Hij passeerde bijna tien mensen waarover hij nog geen week geleden het bevel over had gehad, maar daar stond hij nauwelijks bij stil.
Oliver lag er niet tussen. Op de hele ziekenboeg was er geen spoor van hem te bekennen. Verslagen draaide James zich om, en stond oog in oog met Hannah, die een grote bult vuile lakens in haar armen droeg. Voor enkele tellen staarde ze hem ondoorgrondelijk aan, voor ze vroeg: 'Is hij al gevonden?'
James schudde enkel zijn hoofd. 'Hij is niet in het kamp, dat is zeker. Ik ga naar hem zoeken.'
'Wat, nu?'
'Wat wil je anders?' siste hij. Mensen die passeerden wierpen hem veel betekenende blikken toe. Begreep ze dan niet dat elke minuut verloren tijd was nu het ochtend begon te worden? 'Ik kan hem moeilijk aan zijn lot overlaten, of niet soms? Of heb jij soms een beter idee?'
Gekwetst keek ze hem aan, haar armen bijna krampachtig om de was gesloten. Toen haalde ze even diep adem en leek zichzelf te vermannen. 'Breng hem levend terug, James. Dat is alles wat ik van je vraag.'
Ze passeerde hem, en liep met grote passen weg. Hij keek haar na tot ze uit het zicht was verdwenen en begon toen zelf in de richting van de uitgangen te lopen.
'Robinson!'
Hij was halverwege het terrein toen een harde stem hem om deed kijken. Luitenant Shelby, nog steeds in vol uniform, kwam op hem af lopen en versperde hen de weg. 'Robinson. Waar denk jij heen te gaan?'
Dit kon hij er nu echt niet bij hebben. Hij haalde even diep adem en rechtte toen zijn rug. 'Mijn vriend is gisteravond niet terug gekomen. Ik wilde hem gaan zoeken, meneer.'
De man keek hem berekenend aan. 'Over wie gaat dit?'
'Oliver Edurel, meneer.'
'Het is jouw taak niet om naar hem te zoeken, Robinson.' Shelby keek met gefronst voorhoofd op hem neer. 'Zeker niet na gisteren. Er worden mensen uitgestuurd om zij die achtergebleven zijn op te sporen, maak je maar geen zorgen.'
De paniek sloeg James om het hart. 'Maar hij is mijn vriend, meneer, laat me gewoon -'
'Nee, Robinson,' kapte de ander hem af. 'En probeer niet stiekem weg te komen, want dan zit je echt in de problemen.'
Hij wierp hem een laatste, strenge blik toe en liep toen door.
Geïrriteerd staarde James hem na, wachtte tot hij uit zicht verdwenen was en sprintte toen het laatste stuk naar de uitgang.
Waar hij abrupt door twee militairen tegen werd gehouden.
'Jullie hebben het recht niet om me tegen te houden!' snauwde hij, niet meer in staat zijn agitatie tegen te houden. Maar de man hield voet bij stuk. 'Bevel van generaal Grey, meneer. Het spijt me.'
Verslagen zette James weer een pas naar achteren en ging met zijn vingers door zijn haar, dat in de laatste maanden weer flink aan was gegroeid. Goed dan. Dan zou hij wel wachten.
James realiseerde zich pas dat hij zijn horloge was verloren op het moment dat hij alleen in de verder verlaten barak zat en zich af vroeg hoeveel tijd er al verstreken was. Het kon niet veel later zijn, maar naar zijn gevoel leek het al uren geleden dat Shelby hem verboden had het terrein te verlaten.
Toen zijn rechterbeen begon te tintelen duwde hij zichzelf eindelijk overeind en wankelde naar de uitgang van de tent.
Buiten was het al wat lichter geworden - in combinatie met de opgevlogen stof baadde het hele kamp in een roodbruin licht en ook daarbuiten was nog steeds niets te zien.
Voor enkele tellen was het alsof alles precies zo was als enkele uren ervoor. Er liep bijna niemand over het terrein, en er hing een kille, onaangename stilte. Het was nog steeds stikheet.
De twee soldaten van eerder stonden nog steeds bij de uitgang, iets meer onderuit gezakt weliswaar. Het zweet glinsterde op hun voorhoofden en alleen de man die hem eerder had aangesproken keek op toen hij James' doffe voetstappen hoorde. 'Het is niet toegestaan om het terrein te verlaten, meneer, ik had toch gezegd -'
'Dat was ik ook niet van plan,' kapte James hem af. 'Ik wacht de reddingstroepen alleen af. Maak je geen zorgen. Heb je enig idee hoe laat het is?'
De man keek even op zijn horloge. 'Tien over vijf.'
James knikte enkel en bleef toen met over elkaar gevouwen armen staan. Hij zou toch niet kunnen slapen, en hij mocht het terrein niet af - dan kon hij net zo goed hier blijven wachten. Dan was hij de eerste die zou weten dat ze terug waren.
Minuten verstreken. Minuten werden kwartieren, kwartieren vormden een uur. Om de zoveel tijd vroeg James de man naar de tijd, die elke keer iets meer geïrriteerd antwoord gaf. En telkens werd zijn innerlijke paniek groter.
Maar eindelijk, om half zeven in de ochtend, terwijl de roodbruine rook hen nog steeds belemmerde om verder dan 30 meter te zien, verschenen er donkere, onherkenbare silhouetten in het schemerdonker. De wachters tastten uit automatisme al naar hun wapens, maar James liet juist zijn armen zakken en stapte naar voren. Hij merkte dat zijn handen plotseling trilden.
De eerste militair bleef tegenover hem staan. Het was een vrouw van zijn leeftijd met lichte ogen en een zongebruinde huid, die ernstig naar hem op keek. 'Tien gewond. We hebben twee verdwaalden terug kunnen vinden. Er is wonder boven wonder maar één dode gevallen.'
Een enorme last viel van James' schouders. Maar één dode - dat betekende dat Oliver tussen de gewonden zat en door de militairen die hem gevonden hadden naar de ziekenboeg zou worden gebracht. Hij haalde eens diep adem, knikte toen en stapt opzij, om de groep te laten passeren en aan te haken bij een duo dat een derde militair in de richting van de ziekenboeg sleepte. Hij nam het werk van een van de twee soldaten over en liep pas voor pas het terrein over.
Niet veel later lagen ook de laatste tien gewonden op bedden of uit barakken gesleepte matrassen. James richtte zich op nadat hij de soldaat voorzichtig op een bed had laten zakken en keek met half toegeknepen ogen de ruimte door. Maar Oliver lag niet tussen de zeven militairen die om hem heen geplaatst waren.
'Sorry, mevrouw?' Hij klampte een zuster aan die hem net had gepasseerd en met grote ogen naar hem op keek. 'Weet u misschien waar Oliver Edurel ligt?'
Het meisje schokschouderde. 'Geen idee, meneer. Maar de overige drie die net binnen zijn gebracht liggen hiernaast, dus misschien is hij daar.'
Hij wist haar een glimlach te schenken - die niet beantwoord werd omdat ze al was doorgelopen - en liep toen, zo snel als dat ging zonder te gaan rennen, de tent uit.
Hij was de tweede tent nog niet binnen gestapt of hij stond al tegenover Hannah. Haar wangen waren rood maar de rest van haar gelaat was zo bleek als een doek. 'Is hij er?'
Voor zeker tien seconden staarde hij haar aan. 'Ik dacht - ik dacht dat hij hier was.'
De vrouw wierp een korte blik over haar schouder. 'Er zijn net wel drie anderen binnen gebracht, maar ik dacht niet -'
James liet haar niet uitpraten. Het gevoel van paniek was weer in alle hevigheid teruggekeerd en zonder verder nog een woord te zeggen stapte hij langs haar heen en rende de zaal door. Hij lette niet op het geïrriteerde gemompel dat opsteeg toen hij mensen opzij duwde - hij had enkel aandacht voor de mensen op de matrassen helemaal achter in de tent.
Twee vrouwen, en een joch van nauwelijks twintig lagen buiten bewustzijn in een rijtje en werden ondertussen al zorgvuldig door collega's van Hannah onderzocht en verzorgd. Niemand van hen leek door te hebben dat er iets verschrikkelijk fout was gegaan.
Er moest een vergissing zijn. Er waren tien gewonden geweest, maar waar in godsnaam lag Oliver dan? Hij kon hem toch onmogelijk gemist hebben?
Bijna wanhopig greep hij een sergeant bij de arm op het moment dat hij passeerde. 'John, weet je -'
'James! God, ik loop je echt al een kwartier te zoeken. Er is iets wat ik je moet vertellen.'
'Kan dat even wachten?' James had hem snel weer losgelaten en wreef zenuwachtig in zijn handen. 'Ik kan Oliver nergens vinden. Ze zeiden dat hij gewond was geraakt maar hij schijnt hier nergens te liggen.'
Het gezicht van de andere man betrok. 'Dat is precies waar ik het over wilde hebben. Maar het lijkt me beter als we dat niet hier doen.' Hij knikte met zijn hoofd naar de uitgang van de tent, en zonder te protesteren volgde James hem naar buiten.
'Wat?' vroeg hij zodra ze tot een halt waren gekomen. 'Waar is hij? Als hij gewond is heeft hij verzorging nodig, weet je, anders -'
'James,' kapte John hem af. 'Ik wil dat je naar me luistert en ik wil dat je me niet in de reden valt.'
Langzaam werden zijn ingewanden kouder. Een minuscuul stemmetje in zijn achterhoofd wist precies wat John hem wilde vertellen, maar dat was precies de wetenschap waarmee hij het laatste kwartier mee rond had gelopen en om dat bevestigd te hebben...
Hij knikte echter, balde zijn handen samen en richtte zijn ogen op de grond.
'James... Het spijt me verschrikkelijk, maar...' Hij kon zweren dat Johns stem wat onvast begon te klinken. 'Het spijt me, maar Oliver is dood.'
De woorden raakten hem met de kracht van een sloopbal. Waren zijn ingewanden eerst koud geweest, dan leken ze nu volledig opgelost te zijn in de eindeloze leegte in zijn binnenste.
https://www.youtube.com/watch?v=BYOaLrcszfo
'Nee.' Dat was het eerste wat hij uit kon brengen. 'Nee. Dat klopt niet.'
Het kon gewoon niet. Het idee van Oliver die er gewoon niet meer was was ondenkbaar.
'Dat klopt niet,' herhaalde hij hoofdschuddend. 'Hij moet ergens zijn. Ze zeiden - ze zeiden dat hij gewond was. Hij kan niet - dat kan gewoon niet.'
Johns medelevende blik was verschrikkelijk. James keek paniekerig over zijn schouder naar de tent waar hij vandaan was gekomen en toen terug naar de sergeant. 'Waar is hij? Hij moet ergens zijn, dan kan je zelf zien dat hij niet - waar is hij, John?'
'Weet je zeker dat je hem wil zien?'
Waarom was de man zo oncomfortabel? Langzaam maar zeker begon hij het zat te worden en zijn stem werd doordringender. 'Waar - is - hij?' herhaalde hij, deze keer nadruk leggend op elk woord dat hij sprak. 'Als mijn beste vriend gewond is wil ik naar hem toe en wel nu. Waarom is hij niet op de ziekenboeg?'
'James...' begon John, maar maakte zijn zin niet verder af. Voor enkele tellen keek hij de ander aan, draaide zich toen om en liep met grote passen naar een tent die wat meer afgelegen was dan de rest.
Voor ze echter naar binnen gingen kwamen ze tot een halt en keek de sergeant naar hem om. 'James, ik waarschuw je voor een laatste keer. Ik snap dat het lastig is om -'
'Hij is niet dood, John!' kapte James hem af. Begreep hij dan niet dat dat onmogelijk was? Zag hij niet dat er gewoon een fout was gemaakt? 'Je kunt het zelf zien, als we...'
Hij had het tentdoek opzij geduwd en was naar binnen gestapt. Vijf militairen hadden in het midden van de tent zacht staan praten maar waren, op het moment dat ze merkten dat hij binnen was gekomen, uit elkaar geweken. En achter hen, bijna tegen de achterste wand van de tent, was een oud matras geplaatst. Iemand had al als voorzorgmaatregel een laken over het lichaam gelegd.
De blikken van de soldaten negerend keek James om, maar de ander had zijn ogen neergeslagen.
'Waar is hij?'
Zijn stem trilde.
Hij kreeg geen antwoord.
Plotseling wankelend liep hij traag naar het matras. Het was alsof een grote, onzichtbare hand hem tegen probeerde te houden en hij had opeens een enorme drang om zich om te draaien, de tent uit te rennen en er nooit meer terug te keren. Hij wilde hier niet zijn, hij wist wat er zich onder die laken bevond maar hij zou nog liever een hand opgeven dan het bevestigd te hebben.
Hij had het zo goed volgehouden...
'James...'
De stem van John leek van heel ver weg te komen, maar James stak enkel een hand op om aan te geven dat hij stil moest zijn.
'Ga Grey halen,' hoorde hij de man mompelen, maar het drong nauwelijks tot hem door. 'Ik wil niet degene zijn die hem tegen moet houden als hij het ziet.'
Zijn benen konden hem niet langer dragen; de hand had hem op zijn knieën gedwongen en zijn handen rustten nu op de rand van het matras.
Als hij het snel deed zou het sneller over zijn.
Tenminste, dat probeerde hij zichzelf in te prenten.
Hij richtte een bevende hand op, sloot zijn vingers om de dikke stof en trok deze met een enkele ruk weg.
Er leek een bodem onder zijn voeten geopend te worden.
Heel even kon James nog doen alsof Oliver gewoon sliep. Zijn gezicht was ontspannen, zijn ogen gesloten en zijn uitdrukking kalm. Onder de stof en het bloed was het alsof hij diep in slaap was.
Maar toen bleef zijn blik rusten op de drie gapende wonden in zijn borst en was het alsof hij degene was die door kogels werd doorboord. Zijn adem stokte in zijn keel.
'Oliver.'
Zijn vingers tastten naar zijn hand, die bewegingsloos op het matras las.
'Francis - Oliver, ik ben het.'
Hij voelde tranen achter zijn oogleden opwellen en vervloekte zichzelf in stilte.
'Nee... Nee, Oliver - Oliver -' Zijn stem trilde nog erger dan eerder en zijn vingers sloten zich haast krampachtig om zijn pols toen hij zijn hand naar zich toe haalde. Hij had nauwelijks door dat de tranen nu over zijn wangen rolden en ademde moeizaam in. 'Je kan niet... je kunt me hier niet alleen achter laten, Francis - je kan niet -'
Zijn duim drukte hard tegen Olivers pols, maar niets zou er voor kunnen zorgen dat zijn hartslag nog terug zou keren. Trillend over zijn hele lichaam legde hij zijn hand tegen zijn gezicht - zijn vingers waren koud en slap, als deze van een pop.
Oh, hoe veel hij er op dat moment voor had gegeven om bewegingsloos naast hem te liggen. Hoe graag hij had gewild dat hij het was geweest.
Olivers hand glipte weg en viel terug op het matras. De hand duwde nu tegen zijn rug en dwong een geruisloos snikkende James zich voorover te buigen tot zijn voorhoofd tegen Olivers borst rustte en zijn handen zich krampachtig om de stof van zijn uniform sloten. Zijn schouders schokten.
'James.'
Een warme stem klonk achter hem. Zijn hoofd voelde echter te zwaar aan om zich op te kunnen richten en zijn snikken zo hartverscheurend dat hij nauwelijks voelde dat er een hand op zijn schouder werd gelegd.
'James, kalmeer alsjeblieft. Het heeft geen zin.'
Hij wist dat het geen zin had. Niets had nu nog zin. Niet nu hij er niet meer was.
Met bevende ademhaling ontspande zijn grip op Olivers uniform. Eindelijk richtte de onzichtbare hand zich op en stond hem toe om langzaam overeind te gaan zitten. De warme hand van Malcolm Grey rustte nog steeds zwaar op zijn schouder.
'Kom overeind, James. Het heeft geen nut om zo te blijven zitten.'
Met tegenzin werkte hij zichzelf op één knie, en hij moest Grey's arm vast grijpen om zijn balans niet te verliezen. Maar de man was sterk; zonder een spier te vertrekken greep hij de jongeman vast en hees hem overeind.
James deinsde echter onmiddellijk achteruit, weg van de man en de soldaten die nog steeds zwijgend toe keken.
'Wie is hiervoor verantwoordelijk?'
Zijn hele uitdrukking was veranderd. Zijn stem trilde nog steeds onbedwingbaar, zijn handen nog steeds tot vuisten gebald. Maar zijn ogen, nog steeds nat van tranen, hadden een man kunnen verstenen. Zijn ademhaling was jachtig en onregelmatig.
Niemand, behalve Malcolm Grey, leek hem aan te durven kijken. Vooral John, die nog steeds bij de ingang stond, had zijn ogen steevast op de grond gericht.
'Wie is hier verantwoordelijk voor?!'
Zijn schelle stem klonk merkwaardig leeg in de stille tent. Hij stapte terug naar voren, langs Grey heen, die met zijn handen achter zijn rug gevouwen onbeweeglijk toe keek. 'Wie was er bij hem? Wie heeft hem gevonden?'
'Doet het er iets toe?' Grey's stem was een stuk koeler dan een minuut eerder maar de man kwam niet van zijn plaats. Het enige wat hij deed was zijn hoofd iets opzij kantelen. 'De man is dood, Robinson. Het spijt me, maar wat doet het er toe wie ervoor verantwoordelijk was?'
'Ik wil weten waarom hij de enige is die het niet gehaald heeft!' James' stem sloeg over. 'Hij is afgeslacht, hij is zonder pardon neergeschoten en er is niemand -' Hij stopte midden in zijn en haalde diep adem, maar kreeg het niet voor elkaar om zichzelf te kalmeren. 'Iemand moet gezien hebben wie hem geraakt heeft. Ik zal hun hele kamp met de grond gelijk maken als het moet.'
Grey draaide zich nu volledig naar hem om, een diepe frons op zijn gezicht. 'Ben je gek geworden?' vroeg hij. 'Heb je niet gezien hoe het slagveld er uit ziet? Niemand kon een hand voor ogen zien.'
Kwaad stapte James op hem af. 'Zie ik eruit alsof me dat wat iets kan schelen?!' In zijn ooghoeken kon hij zien hoe een vrouwelijke soldaat iets in elkaar kromp bij het harde geluid van zijn stem maar hij besteedde er geen aandacht aan.
'Jij was gisteren niet op het slagveld, Robinson.' Grey's frons was dieper geworden en met een doordringende blik keek hij op hem neer. 'Je hebt geen enkel recht van spreken in deze situatie. Als je nu zelf had gevochten was je reactie misschien rechtvaardig geweest.'
Iets knapte er in James' hoofd. Gedreven door blinde, brandende woede zette hij een pas naar voren en haalde met zijn gebalde vuist naar Grey uit. Hij wilde niets liever dan die stoïsche uitdrukking van zijn gezicht halen, om hem fysiek de pijn te laten voelen die hem van binnen langzaam uit elkaar trok.
Maar de generaal reageerde snel. Hij greep net op tijd James' pols vast voordat hij hem kon raken en drukte hem met zo'n kracht naar beneden dat de jongeman op een knie gedwongen werd.
'Verman jezelf, dwaas!' siste hij. Niets van de geruststellende, vaderlijke manier van doen die hij ooit tegenover James had getoond was nu nog over gebleven toen hij op hem neerkeek, zijn hand nog steeds om zijn pols gesloten. James kon niets anders doen dan terugstaren, zijn kaken op elkaar geklemd en een lichaam dat onbedwingbaar beefde.
Na wat wel een eeuwigheid leek liet de man hem eindelijk los en zette een stap naar achter. Trillerig ademhalend zakte James voorover op beide knieën, zijn hoofd gebogen en zijn ogen gesloten. De woede was even snel verdwenen als hij gekomen was en nu bestond hij alleen nog maar uit leegte.
Één voor één hoorde hij hen de tent verlaten, tot hij de enige was die nog overbleef. Hij was de enige die bleef, nog steeds bevend over zijn hele lijf.
Naarmate de zon verder op kwam begon er meer leven in het kamp te komen; de stemmen van ontwakende militairen klonken over het terrein, het werd lichter en niet veel later drongen de etensgeuren onder de spleten van het tentzeil door.
Er was echter niets dat hem van zijn plaats kon halen, en zelfs toen er iemand het tentdoek opzij duwde en met grote passen op hem af liep keek hij niet op.
'Robinson.'
Haar stem beefde niet maar was zo ontdaan van emotie dat zijn nekharen overeind gingen staan.
'Je weet dat dit jouw schuld is.'
Dat wist hij. Maar al te goed.
'Kijk me aan als ik tegen je praat.'
Nu pas klonk er iets van woede in haar woorden door, en eindelijk hief James zijn hoofd op. Hannahs gezicht was vertrokken van ingehouden emotie.
'Dit is allemaal jouw schuld,' siste ze tussen op elkaar geklemde tanden door. 'Alles.'
Trillerig ademhalend stapte ze op hem af en staarde hem kil aan.
'Sta op.'
Dat deed hij niet.
‘Ik hoop dat ze je afmaken. Ik hoop dat ze je op de een of andere manier laten boeten voor wat je hebt gedaan.’
Een vreugdeloze glimlach verscheen op James’ gezicht toen hij de vrouw aankeek. Ze had altijd van Oliver gehouden – misschien wel even veel als hij.
‘Denk je niet dat ik hetzelfde hoop?’