Paradigm Shift
Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.
Paradigm Shift

Een RPG die zich centreert rond het leven in een stad waar alles kan gebeuren.


Je bent niet ingelogd. Log in of registreer je

Klimmen, klauteren en iets vinden. (roya?)

3 plaatsers

Ga naar pagina : 1, 2  Volgende

Ga naar beneden  Bericht [Pagina 1 van 2]

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

De kisten aan zijn voeten zochten bij iedere stap opnieuw grip op de stenen. Hij had teveel energie, dat voortkwam uit zijn levensstijl. Vaak trainde hij iedere dag, iets wat hij vandaag nog niet had gedaan. Maar hij wilde geen argwaan wekken, het zou opvallen als hij iedere dag vechtend tegen de lucht opgemerkt werd. Dan zouden mensen vragen gaan stellen, vragen die hij haast niet kon beantwoorden. Waarom hij vocht en als er nog iemand hem met messen bezig zag, kon het nog ernstiger uitvallen. Vooral zijn geweer moest hij verborgen houden. Hij had er geen vergunning voor, simpelweg omdat hij teveel mensen moest vermoorden. Ze mochten niet weten dat hij zo'n pistool had. Deze had hij dan ook, zoals altijd, onder zijn trainingsbroek in een holster aan zijn been. Zijn trainingsbroek had hij met moeite in zijn kisten had gepropt. Hij had de capuchon op van zijn dikke vest en zijn haren had hij samen gevoegd tot een staart. Maar in plaats van achter op zijn hoofd, had hij hem naar de zijkant hangen. Simpelweg omdat het onhandig zat met een capuchon en er dan een bult achter op zijn hoofd zat. Want ook al zag hij er niet heel stijlvol uit, hij wilde het liever niet erger maken. Hij keek omhoog en trok een mondhoek als een grijns omhoog, hij zag een uitdaging. Natuurlijk ging hij niet de stijlen stukken nemen, hij hield het liever op een uitdaging die niet te dodelijk was. De messen had hij met een schouderholster langs zijn lichaam zitten. Je kon het haast obsessief gedrag noemen. Steeds moesten al deze wapens mee, omdat hij ieder moment iets tegen kon komen. Zo ging zijn gedachte in ieder geval. Want eigenlijk viel dat allemaal wel mee. Niemand wist dat hij een moordenaar was, maar niemand was weer zo positief gezien. Er waren vast wel mensen, zijn opdracht gevers bijvoorbeeld. Maar hij voelde zich veilig op deze berg, er was niemand en hij kon rustig zijn weg naar boven vervolgen. Zijn handen waren beschermd met leren handschoenen, deze op de vingertoppen open waren. Dit simpelweg voor meer grip tijdens het klimmen. Hij klom verder, verder en verder. Totdat hij bezweet en moe boven kwam, zijn lichaam weer iets te ver gedreven. Maar als hij ergens wilde komen, dan ging hij daar voor. Hij was op een recht stuk gekomen, een paar honderd meter onder sneeuwgrens. Hier lag een klein laagje sneeuw, hier en daar wat dikker en op sommige plekken geheel weg. Maar hij had het nog niet koud, teveel adrenaline die door zijn bloed suisde om zijn lichaam warm te houden. Hij ging op een stuk zitten zonder sneeuw en leunde tegen een stuk rots. Hij genoot van de stilte, een heerlijk gevoel van rust. Zijn lichaam kon op adem komen en dat was voor hem op dit moment goed. Na een kwartiertje ging het al een stuk beter en tuurde hij om zich heen. Een glinstering trok zijn aandacht, nieuwsgierig als dat hij was, duwde hij zichzelf weer overeind. Zijn vest deed hij een stukje open, niet omdat hij het warm had, maar dan kon hij beter bij zijn messen. Hij was er enkele honderden meters van verwijderd, dus was het nog een klim om daar te komen. Stenen leken afgebrokkeld, al had hij een verassend recht stuk waar hij over kon lopen. Hoe dichterbij hij kwam, hoe meer vorm er in het geheel kwam. Een muur, hij kon een muur onderscheiden. Hij kwam dichterbij en kon nu de stenen van de muur zien. De muur was afgebrokkeld en een gat, die ooit de deur had moeten zijn was geheel open. Een gapend gat, die hij niet kon ontwijken. Hij kwam dichterbij en de ijzeren scharnieren zag hij nog in de muren hangen. Een grijns kwam er op zijn lippen, hij was wat te avontuurlijk ingesteld. Hij ging onder de koepel door, deze voor delen was afgebroken en zag nu pas hoe groot het eigenlijk was. Het was een grote ruïne, waardoor hij zich af vroeg waarom ze het hier hadden geplaatst. Hoe het kwam dat er een gebouw had gestaan op een berg. Het was een stevig gebouw geweest, want er stond nog wat overeind. Er lagen een aantal stenen in het gebouw, waardoor er wel stenen van de berg moest zijn gevallen. Maar hij kon er niet achter komen wat het voor iets was geweest en hoe het er precies was gekomen. Hij was alles behalve een historicus. Waardoor hij enkel met raadsels in zijn hoofd bleef kijken naar de binnenkant van het gebouw. Hij deed een aantal stappen naar voren en vroeg zich af of het misschien een mijn was geweest? Hij ging op een rots zitten die in het midden van de ruïne lag en rustte daar wat verder uit, terwijl hij probeerde te bedenken waarom er hier een gebouw had gestaan.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Het was een mooie dag om buiten te zijn. Het blonde meisje had een elastieken haarband in gedaan om haar halflange haren uit haar heldere ogen te houden.
Ze had zich ondanks dat lekkere weer warm aangekleed; veel laagjes, als ze het warm kreeg kon ze altijd nog wel wat uitdoen. Het was noodzaak; ze ging klimmen en hoog in de bergen kon het ijskoud zijn, wist ze. Je kreeg het van het klimmen wel warm, maar toch.
Ze zwaaide haar rugzak met equipment over haar schouder, liep haar appartementje uit en deed de deur op slot. Ze ging vervolgens naar buiten en pakte haar fiets, een donkergroene mountainbike en stapte op, goedgemutst wegfietsend. De wind blies aangenaam langs haar gezicht terwijl ze de stad uitreed, de groene weilanden langs en een stuk door het bos, waarbij het zonlicht door de bladeren filterde, constant bewegende lichtvlekjes op het pad en op haarzelf werpend. Het was een simpel verschijnsel, maar Roya vond het mooi. Ze hield van de natuur en was er graag, of het nou ging om rotsachtige woestijnen of dichte bossen, ze vond alles even fascinerend.
Ze reed verder. De weg liep nu al wat omhoog en de plek waar ze haar wandeling en klim zou beginnen was niet ver meer. Het was grotendeels een pad met hier en daar wat lastigere stukken; ze had vandaag geen zin om alleen maar zwaar werk te doen, ze wilde ook lekker van het fabelachtige uitzicht kunnen genieten.
Na een kwartiertje fietsen was ze er en stapte ze af. Het was een open plek, dus ze kon zien dat ze al een aardig eindje boven het nulpunt zat. Ze pakte haar benodigdheden en maakte zich klaar voor vertrek. Nog even snel zette ze haar fiets op slot, waarna ze het smalle, kronkelende pad op ging.Ze glimlachte bij het voelen van de rotsachtige bodem onder haar bergschoenen. Dit was alweer een aardig tijdje geleden.
Na ongeveer een kilometer werd het steeds meer klauteren, al had ze nog niet echt iets speciaals nodig. Haar jas had ze inmiddels om haar middel geknoopt en nog had ze het warm.
Op een gegeven moment, na een kwartiertje van echt klimmen, kwam ze op een egaal stuk rots waar ze even ging zitten om te genieten van het uitzicht - lage wolken hingen als een lichte nevel op het bos - en een slokje drinken te nemen.
Daarna ging ze weer verder, verder omhoog, langs de ruwe rotsen, kronkelende paden, smalle richels en incidentele groepjes naaldbomen, tot ze dan eindelijk de top in zicht kreeg. Het laatste stuk was vrij stijl en diende dan ook met volle aandacht te worden beklommen.

Eindelijk stond ze dan boven. De lucht was koud en ijl en haar adem hing in condenswolkjes in de lucht, om daarna dan snel weer te verdwijnen. Ze liep een stukje over het grillige pad. Zo hoog was ze nog nooit geweest. Opnieuw pakte ze wat te drinken, wat ditmaal gevolgd werd door twee boterhammen; ze moest toch goed voor zichzelf zorgen, vond ze, als ze zoveel van haar lijf vroeg.
Ze liep verder, tot iets voor haar haar aandacht trok; een ruine. Het leek nog het meeste op een oud fort. Ze liep nieuwsgierig naderbij, er geen flauw benul van hebbend dat ze niet alleen was en ach, wie verwachte er ook gezelschap, zo hoog in de bergen?
Ze liep langs een oude stenen muur en iets wat nog wel eens een toren kon zijn geweest. Aarzelend liet Roya haar vingers over het ruwe steen glijden, dat koud en vochtig aanvoelde.
"Wauw," mompelde ze zacht.
Ze liep verder door, mateloos gefascineerd door alles wat ze zag. Haar hart was flink sneller gaan slaan; ze vond dit soort bouwwerken prachtig.
Toen ze verder naar binnen was gelopen viel haar blik op een... man? Ws hier nog iemand? Ja, ze verbeeldde het zich niet; er was echt nog iemand; er zat daar duidelijk een man.
"Hallo," groette Roya opgewekt en ze deed een stap naar voren.
Het gekraak alarmeerde haar, maar ze was te laat; een oud houten luik dat onder haar voeten lag begaf het en stof waaide op boven een gapend gat. Roya slaakte een verschrikte kreet en schoot omlaag. Ze landde op haar achterste op gladde, vochtige grond en gleed door als was het een soort uit steen gehouden glijbaan. Haar hart bonkte in haar keel en ze kon het niet ontkennen; dit was doodeng; het was aardeduister en ze kon zich nergens aan vastgrijpen.
En toen ineens was er een fractie van een seconde niets, waarna ze met een plof op haar achterste op de grond landde. Verbaasd knipperde ze met haar ogen. Toen pakte ze haar zaklamp en scheen ermee rond. Ze bevond zich in een grillig uitgehakte grond. In de muren waren inkepingen die de functie hadden van planken, vermoedelijk, om dingen op te zetten, en op de grond stonden vermolmde resten van stoelen en een tafel. Verbijsterd stond Roya op en deed ze enkele passen.
"Hallo?"
Haar stem echode slechts en ze slikte. Waar was ze? Zat ze hier vast? En die man? Kon die haar helpen of was hij juist.. Roya begreep werkelijk niets van de situatie. Ze maande zichzelf tot kalmte; ze draaide door, ze had wel voor hetere vuren gestaan en op zich zou ze met haar materialen hier wel weer uit komen als het moes. Ze liep naar een van de inkepingen. Er lagen nog dingen, zo te zien. Haar vingers sloten zich om een kettinkje , waarschijnlijk van zilver, met een kristallen hanger eraan. Ze bescheen hem en keek er vol bewondering naar. Wie hadden hier in hemelsnaam geleefd?

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

De ogen van Uruha zochten dingen, iets waar hijzelf wat aan zou hebben. Maar hij had niet zo heel veel aan aanwijzingen uit het verleden. Natuurlijk snapte hij dat het oud was, maar aan hoe het was gebouwd, had hij geen idee van uit welk jaar het kwam. Hij hoorde iets, waardoor hij omkeek en zijn gezicht was naar een meisje gericht. Hij knipperde nog een paar keer met zijn ogen, het kon niet waar zijn. Hij hield zijn ogen een aantal tellen dicht, maar toen hij ze open deed, stond ze er nog. Ze deed zelfs een stap naar voren.
"Hallo," op de woorden van het meisje wilde hij wat terug zeggen, maar hij hoorde iets kraken. Voordat hij in de gaten had wat het was, verdween het meisje al. Hij sprong op van de steen en sprintte richting het gat, het was donker en het was onmogelijk te zien wat er daar beneden was. Hij ging op zijn knieën bij het gat zitten en boog zichzelf voorover.
"Hallo?" Nadat hij dat door het gat had geroepen, keek hij om zich heen. Hij zocht naar iets wat hij kon gebruiken, hij had gewoon een touw of zoiets nodig. Hij vloekte in zichzelf, het leek nergens te zijn. Hij keek weer terug het gat in, maar de stenen waar zijn handen op leunde vonden dit niks. Ze waren de steun kwijt van het luik en door de druk van de jongen, vielen ze het gat in, waarbij ze Uruha meenamen. De stenen voorop en Uruha deze onhandig zichzelf nog wilde vasthouden aan het houten frame. Zijn armen vonden iets, maar waren te laat om dit vast te houden. Tevergeefs probeerde hij zijn evenwicht te veranderen naar zijn benen, totdat deze mee door het gat gingen. Hij viel, op zijn zij en een pijnlijke kreun schoot langs zijn lippen. Zijn heup was op de stenen gevallen, maar veel tijd om erover te denken had hij niet. Hij had gedacht dat hij stil zou liggen, maar het was te stijl om ook maar zichzelf vast te houden aan iets. Doordat hij niet rustig kon doen, kwam het voor hem als een verassing dat het stopte. Zijn lichaam was er niet op voorbereid en tuimelde, waardoor hij met zijn voorhoofd op de stenen kwam. Alsof dat hem niks deed, stond hij razend snel op. Alsof hij ieder moment in een hinderlaag kon zitten.
"Shit, shit, shit." mompelde hij in zichzelf, vooral omdat hij voelde dat er wat bloed van zijn hoofd af kwam. Maar de duizeligheid zorgde er ook voor dat hij wist dat hij zijn hoofd vervelend had geschaafd aan de grond. Het was geen grote schaafwond, maar geen plezierige. Er kwam wat bloed vanaf, maar niet zo ernstig dat het naar beneden liep. het bleef als een glinsterend plasje aan de oppervlakte van de wond plakken.
Hij kon hier niet tegen en had het idee alsof hij gek werd, dingen zoals dit vond hij iets uit films of boeken. Maar niet om zomaar in het echt te gebeuren. Hij wist haast zeker dat dit dan ook een grap moest zijn. Hij merkte pas laat dat er een licht was en dat het meisje er ook stond. hij had zijn vest nog steeds iets open, zodat hij makkelijk toegang had tot zijn messen. De Aziatische man stapte op het meisje af, met langzame passen. Ook omdat hij niet wist wat ze eigenlijk bij de ruïne deed en wie ze was.
"Wat doe je?" vroeg hij haar, toen hij dichtbij genoeg was, zag hij dat ze wat in haar hand had. Het eerste wat hij dacht was een wapen, maar die zou je nooit zo vast houden, dat wist hij ook wel. Hij keek om zich heen, door het licht dat het meisje scheen, waren er vaag dingen te zien. Het was logisch een grot, maar er was duidelijk dat er mensen hadden gewoond. Een metalen mok lag in de hoek en verwoest hout, wat vast iets was geweest zoals een tafel. Hij keek weer terug naar haar, ze konden niet meer terug naar boven. Dat wist hij haast zeker, dus ze moesten kijken of er een andere uitweg was. Hij zuchtte zacht om deze gedachte, de pijn op zijn hoofd negeerde hij. De wond stak ligt, maar hij had niks bij. Enkel twee messen en een revolver. Alsof hij daar veel aan had op dit moment? Geen eten, geen licht en geen voedsel. Als hij had geweten dat hij door een grot moest lopen, had hij vast al al deze dingen gedacht. Hij had verwacht dat hij niet zo ver op de berg zou komen, waardoor hij geen voedsel had meegenomen. Wanneer hij ergens mee bezig was, kon hij wel een tijdje zonder eten, dus dat moest goed komen. Als het niet langer duurde dan drie uur.
"Mijn naam Is Uruha.... En het ziet er naar uit dat we hier niet zo makkelijk weg komen." zei hij toen toch maar, het had geen zin om chagrijnig te zijn. Ze moesten toch samen verder zien te komen. Alleen was het moeilijker, waardoor je eerder verdwaalde. Hij zocht om zich heen, hij wist niet wat er voor hen kwam, maar het kon geen kwaad om iets om te markeren mee te nemen. Zodat ze wisten waar ze waren. Als het een grot was met meerdere wegen, was zoiets altijd handig.


(sorry, de post is niet alles Razz)

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Gerommel. Er viel zo te horen nog iemand. Met een ruk keek Roya op. Niet veel later zag ze de man van net verschijnen, die haar niet leek te zien. Ze knipperde met haar ogen en slikte. Hij was gewond, dat was duidelijk. Had ze daarvoor iets bij zich? Waarschijnlijk wel, al was het vermoedelijk wel erg basic.
Zijn vest hing open en Roya meende vaag iets van een wapen op te vangen en ze slikte. Echt bang was ze niet, maar ze was zich er wel van bewust dat ze zo aardig kwetsbaar was, als het erop aan zou komen. Toch ging ze daar niet vanuit; ze ging er eigenlijk zelden vanuit dat iemand haar kwaad zou willen doen.
Hij merkte haar nu toch op en kwam haar kant op. Roya glimlachte even.
"Wat doe je?"
Ze haalde haar schouders op. "Rondkijken. Ik viel naar beneden en had eerlijk gezegd niet verwacht.. nou ja, dit alles tegen te komen," zei ze en ze gebaarde naar de ruimte om haar heen. Het had haar wel overdonderd, daar kon ze niet omheen. Ze nam de Aziatische man op, die in gedachten verzonken leek, iets wat ze wel kon begrijpen. Ze had niet het idee dat hij expres hier beneden gekomen was, dus ze zaten in hetzelfde schuitje.
Toen hij zich voorstelde glimlachte ze even.
"Aangenaam. Ik ben Roya. Je hebt denk ik gelijk," zei ze. Bijzondere naam. Ze vermoedde dat het Japans was, al had ze eigenlijk niet echt veel verstand van raciale verschillen en dergelijken. Hij zag er zelf ook redelijk bijzonder uit, maar dat vond ze alleen maar tof; ze was opgevoed met de meest excentrieke mensen om zich heen, dus haar was altijd geleerd dat dat alleen maar leuk was. Nee, vooroordelen had ze niet snel, en daar was ze blij om.
Ze woog het kettinkje dat ze nog steeds vast had even in haar hand en bond het toen zonder erbij na te denken om haar hals, waarna het frêle kristallen hangertje op haar borst rustte.
Ze keek weer naar Uruha, en dan met name naar de wond op zijn voorhoofd.
"Daar moet wat aan gedaan worden," merkte ze kalm op en ze liet haar rugzak van haar schouders glijden. "Ik heb wel het een en ander bij me, al is het niet veel," zei ze en ze ritste het ding open, er wat in rommelend. Er klonk een geluid van een steen die viel en ze keek op. Een steen was aan komen rollen vanuit de opening waardoor ze binnen gekomen waren. Roya fronste even maar was er niet van onder de indruk; die ding had gewoon wat los gezeten en was alsnog naar beneden gekomen, leek haar zo. Als er nog iemand was hadden ze dat toch zeker echt wel gehoord.
Ze rommelde verder en vond een klein EHBOdoosje.
"Er zit een spiegeltje bij dus als je het liever zelf doet kan dat," zei ze nuchter. Ze wist niet eens of de man het hier wel mee eens was, maar met een open wond rondlopen was in haar ogen gekkenwerk. Nu bloedde het alleen, maar als het zou gaan infecteren was je nog heel veel verder van huis.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

"Je weet dat zulke dingen vervloekt kunnen zijn?" vroeg de jongen. Hij bedoelde het feit dat ze het kettinkje om deed. Uruha kon op bepaalde momenten vrij bijgelovig zijn en geloofde er dan ook echt in dat er vloeken konden bestaan. Hijzelf nam dan liever het zekere voor het onzekere.
"Zolang je deze maar niet doorgeeft aan mij." Zei hij nog en Uruha keek om zich heen, dacht na over wat hij kon doen en keek om naar haar toen ze haar mond open deed.
"Daar moet wat aan gedaan worden," bij de woorden van haar, voelde hij enkel aan zijn voorhoofd, het was wat vochtig. Maar Uruha zag er geen problemen in. Hij vond het eerder onzin om iets aan zo'n kleine wond te doen. Wat als er straks wat ergers gebeurde? Dan hadden ze daar niks meer voor.
"Moet dat werkelijk, ik bedoel. Dit is niet zo ernstig, wat als er dadelijk wat gebeurd dat echt kwaadaardig is?" Zijn woordkeuze was niet altijd even goed, maar ze snapte hopelijk wat ze bedoelde.
"Het is de bedoeling dat we dingen opsparen." Zei hij rustig en pakte een mes onder zijn vest vandaan. Deze pakte hij bij de punt vast, zodat zij hem bij het handvat kon aannemen.
"Voor als we elkaar kwijtraken..." Zij hij eerlijk. Hij geloofde er niet in dat zij hem wat aan ging doen, het was sowieso dom om te doen en hij had altijd nog een pistool... Dus als het echt ernstig werd, kon hij dat nog gebruiken. Maar toch dacht hij dat niet nodig te hebben. Het was meer voor handigheid, hij wist niet of er planten groeide. Waar ze zich misschien een weg doorheen moesten snijden. Of... Hij had werkelijk geen idee wat hij kon verwachten.
"Zullen we gewoon proberen aan te lopen?" Vroeg hij toen, want hoe langer ze hier bleven. Des te kouder het werd en hoe vervelender het werd. Daarbij was hij eigenlijk wel benieuwd wat er hier was. Waren er nog meer kapotte tafels of stoelen? Want zij had dit niet verwacht, maar Uruha had niet echt in de gaten wat 'dit' was? Want hij vond het een oude grot, waarbij een paar holbewoners het hadden bewoond. Hijzelf vond het niet zo interessant en snapte ook niet waarom zij dat wel vond. Of in ieder geval, hij dacht dat ze het interessant vond.
"We zullen zien of er meer van 'dit' is." Zei hij met een kleine grijns.


(Sjeej, ik ben ook flut bezig Razz)

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

"Ik denk dat dat wel een beetje meevalt," zei Roya luchtig. Ze betwijfelde of het kettinkje vervloekt was, ze geloofde niet zo in die dingen. Ze glimlachte even naar Uruha.
"Maar ik zal mijn best doen je onbesmet te houden," zei ze met een vrolijke twinkeling in haar ogen.
Bij zijn protest schudde ze even haar hoofd.
"Het is misschien klein, maar een ontsteking kan nogal wat gevolgen hebben," zei ze, nu ernstig. Ze trommelde met haar vingers op het doosje.
"Ik kan je echter niet dwingen." Ze borg het ding weer op. "Als je je bedenkt moet je het maar zeggen." Haar stem klonk neutraal. Snel boos werd Roya namelijk eigenlijk niet. Ze vond dat hij onverstandig deed, maar hij was een volwassen man dus ze respecteerde zijn keuzes.
Ze keek even verbaasd toen hij een mes pakte en het haar aanreikte, maar toen pakte ze het aan. Ze glimlachte even en klapte het mes in.
"Dank je," zei ze. Ze borg het ding zorgvuldig op. Ja, ze had een zakmes bij zich, maar uiteindelijk was die er meer voor zijn andere functies dan omdat dat mesje nou zo gek veel bescherming bood, dus dit was niet weg, al voelde ze zich wel enigszins bezwaard. Nou ja, ze zou hem wel teruggeven als ze zeker weten weer veilig waren en ondertussen zou ze er zuinig op zijn.
"Zullen we gewoon proberen aan te lopen?"
Roya knikte. "Prima," zei ze.
"We zullen zien of er meer van 'dit' is."
Roya knikte. "Denk het ook," zei ze. Ze begon te lopen, deze ruimte uit. Ze kwam terecht in een lange gang. "Ik heb zo het idee dat we hier nog best wel eens een hoop kunnen vinden.."
Ze liep langzaam en voorzichtig; ze verwachtte geen levensbedreigende situaties hier, maar ze hield ook zeker niet van roekeloosheid.
Een rat rende langs haar voeten en ze betrapte zichzelf erop er lichtelijk van te schrikken, al was dat op zich niet gek; de afgelopen gebeurtenissen waren nou niet echt standaard te noemen.
Ze stond stil toen er aan weerszijden van de gang openingen naar andere ruimtes waren. Met de rest van de gang voor hen konden ze nu drie kanten op.
"Welke eerst, links of rechts?" Ze keek om. Ze wilde namelijk het liefst beide ruimtes onderzoeken, maar het leek haar niet onverstandig bij elkaar te blijven. Ze scheen met haar zaklamp in de linkerkamer, waar ze voornamelijk oud, kapot meubilair en enkele kasten zag staan. In de rechter zag ze echter iets wat leek op een trap naar beneden.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Het maakte hem niet veel uit dat ze het kettinkje om hield. In Japan was er echter al snel een vloek, hijzelf geloofde er lichtelijk in. Want hij vond niet dat je dingen moest uitdagen door te zeggen dat het niet echt was. Hij hield alles er het liefst tussenin. Hij was blij dat ze niet doordramde met het verband. Het hoefde niet zo nodig een verband erop te hebben. Zelfs geen pleister, hij vond het nogal lijp. Hij volgde haar, maar kon het niet helpen om te grinniken toen ze schrok van de rat. Hijzelf keek ook op, maar hij vond het altijd grappig als mensen zo'n kleine schokbeweging maakte. Hij keek de gang door en eigenlijk vond hij het vervelend om bij een splitsing aan te komen. Dan kon je zo makkelijk de foute weg kiezen.
"Ik hoop het niet, tenzij het een kaart is of iets waarmee we kunnen aangeven waar we zijn geweest." zei hij rustig, hij zag zichzelf namelijk al geheel verdwalen in deze grotten.
Hij bekeek de kamers toen zij daar het licht op scheen Uruha dacht even na.
"We kunnen beter eerst de kleinste kamers hebben gehad. We kunnen kijken of er hier inderdaad nog wat bruikbaars te vinden is. Al betwijfel ik het." Zuchtte hij en ging tegen een muur aan hangen. Hij liet haar maar zoeken, daar was ze vast beter in als hem.
"Wat moet dit dan geweest zijn?" mompelde hij eigenlijk tegen zichzelf. Maar als Roya het wist, mocht ze het aan hem met liefde en plezier vertellen. Hijzelf vond dit namelijk maar niks.
"Als je nog meer sieraden tegenkomt, ik kan er ook wel een gebruiken. Als ik hier vast blijf zitten, dan wel een beetje in stijl." grapte hij eigenlijk een beetje. Want ook al waren ze in een stomme situatie, hij ging er niet teveel serieusheid op af sturen. Hij wist zelf ook wel dat ze er beide niks aan konden doen dan rond lopen. Dus vond hij het niet heel erg om wat te praten. Hij pakte een van zijn andere messen uit zijn binnenzak en probeerde wat in de muur te kerven, enkel om te zien of het lukte. Lichtelijk, er brokkelde wat af. Zo konden ze markeren waar ze waren geweest en waar ze nog niet waren geweest.
Het was sonde van zijn mes, maar als ze er dan uit konden komen, dan kon het hem niks schelen. Hij had nog reserve messen.
"We kunnen met een mes aangeven waar we naartoe zijn geweest en welke kamers we gehad hebben?" Vroeg hij aan haar.
"Op de grond.. Op de muren. Het is niet zo heel zichtbaar, maar misschien wel genoeg?" Probeerde hij haar te overtuigen. Hij haatte het namelijk om geheel nutteloos te zijn.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Roya stapte voorzichtig de linkerkamer in, rondschijnend met de zaklamp. Ze hoorde nog wel wat Uruha zei.
"Als je nog meer sieraden tegenkomt, ik kan er ook wel een gebruiken. Als ik hier vast blijf zitten, dan wel een beetje in stijl."
Ze grinnikte. "Ik zal iets leuks zonder al te veel vloeken voor je meenemen," zei ze opgewekt. Roya was het soort dat eigenlijk nooit veel gemener werd dan dit soort vederlichte plaagstootjes; ze was te zachtaardig om echt goed cynisch tegen iemand te doen, hooguit over een situatie, maar ze was niet graag pessimistisch.
"We kunnen met een mes aangeven waar we naartoe zijn geweest en welke kamers we gehad hebben?"
Ze luisterde naar wat hij zei en haalde toen haar schouders op. Wellicht niet te zien in het donker, maar het was toch zoiets wat je uit gewoonte deed.
"Ik vind het prima, al moeten we het dan wel zo opvallend mogelijk zien te krijgen, anders heeft het geen zin," antwoordde ze, terwijl ze verder de kamer in struinde.
Ze stond stil bij een grote tafel met eromheen stoelen. Over een leek een soort grote doek te liggen. Roya onderdrukte de aandrang hem weg te trekken en liep verder naar een vermolmde kast die half was weggerot. Op de bodem lag een metalen kelk, ingegraveerd met allerlei simbolen. Roya liet hem liggen; als ze ergens uit wilde drinken had ze haar flesje wel. Ze scheen over de muren.
De muren waren versierd, op een elegante manier die Roya een beetje deed denken aan een mix tussen Jugendstil en van die oude grottekeningen, alleen dan zeer gedetailleerd. Ademloos keek ze ernaar, om vervolgens pas weer terug in de realiteit te komen. Ze liep terug de gang op.
"Er waren eigenlijk alleen wandschilderingen," zei ze tegen Uruha. Haar blik en het licht van de zaklamp gleden over de trap naar beneden in de tweede ruimte.
"Zullen we daar naar beneden gaan?" stelde ze voor. Ze kon er niet omheen; ze was buitengewoon nieuwsgierig. De lichtbundel ging over de muur en vanaf de gang kon ze zien dat ook hier van alles aangebacht en ingekerfd was op de wanden. Het had iets; het onderstreepte zo duidelijk dat mensen hier geleefd hadden op hun eigen manier. Ze keek Uruha hoopvol aan, hopend dat hij het ook zag zitten hier even af te dalen.
Ze wist dat het haast roekeloos te noemen was en dat paste niet bij haar, maar ze konden toch zeker ieder moment de gang weer op? En ze wilde graag ontdekken. Heel graag. Ze betwijfelde of hier in eeuwen iemand was geweest en dat zorgde voor een zekere opwinding in haar binnenste.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

"Ik vind het prima, al moeten we het dan wel zo opvallend mogelijk zien te krijgen, anders heeft het geen zin," Uruha knikte toen ze dat zei, hij vond het vrij logisch klinken. Maar hoe hij dat ging doen? Dat wist hij nog niet. De stenen waren sterk, iets wat natuurlijk een normale zaak was. Maar steeds rondjes lopen zag hij ook niet zitten.
"Jij mag ook met een idee komen om geen rondjes te lopen." Zei hij rustig tegen haar. Uruha keek naar de lichtstraal. Hijzelf zag er niet veel spannends in. Maar zij leek alles interessant te vinden, overal bleef de zaklamp wel enkele seconde op schijnen. Terwijl hij wandtekeningen niet zoveel aan vond, toch liet hij haar doen en bleef geduldig op haar wachten.
"Er waren eigenlijk alleen wandschilderingen,"Uruha haalde zijn schouders op.
"Je hebt niks bij om foto's te maken? Je lijkt het interessant te vinden." Vroeg hij haar en volgde de straal van de zaklamp. Een trap naar beneden, ze moesten naar boven, dus naar beneden leek hem een slecht plan. Net toen hij zijn mond wilde open doen, deed zij het al.
"Zullen we daar naar beneden gaan?" Vragend liet hij zijn ogen op haar rusten. Toen zij hem hoopvol aankeek zuchtte hij enkel.
"Hup dan maar." Zei hij en schudde lichtelijk zijn hoofd. Hij vond een kwartier minder of meer in de grot doorbrengen ook niet erg en misschien waren ze vroeger wel zo slim dat ze een trap naar beneden maakte om de mensen af te lijden? Al leek het hem niet zo voor de hand liggend. Als zij echt graag naar beneden wilde, dan ging hij wel mee, als het haar blij maakte....
Toch was hij niet altijd zo meegaand en aardig, het lag aan zijn humeur en deze was nu versassend goed en vooral rustig. Hij vond het niet erg om hier te zitten en het had wel weer zo z'n humor. Sowieso was ze niet vervelend en als mensen niet vervelend waren, kon hij veel ideeën slikken van ze. Tenzij ze zo over de top waren. Dit was enkel een trappetje afdalen, hij zag daar niks ergs in.
"Kom op dan." het mes had hij nog steeds in zijn hand en liep richting de trap, maar liet haar toch voorgaan. Zij vond het blijkbaar leuker als hem.
"Wat vind je zo leuk aan dit alles?" vroeg hij toen.
"Want ik zie niet wat jij hierin ziet." gaf hij toen eerlijk toe.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Roya schudde haar hoofd. "Had ik dat maar," verzuchtte ze. "Ach, als we een goede weg naar buiten vinden kan ik hier altijd nog terugkomen met mijn camera," zei ze opgewekt. Goed, dat kon nog wel eens lastig worden, omdat haar camera niet bepaald een dure was en ze dan ook een voorraad lampen mee moest nemen om een beetje fatsoenlijke foto' te krijgen, maar daar kon ze mee leven.
Toen hij instemde met haar voorstel glimlachte ze opgetogen.
"Kom op dan."
Ze knikte. Ze liep met hem naar de trap en begon voorzichtig af te dalen; de treden waren vochtig en ietwat glad, dus ze wilde niet uitglijden.
"Wat vind je zo leuk aan dit alles? Want ik zie niet wat jij hierin ziet."
Roya grinnikte even.
"Ik weet het niet.. Ik denk gewoon het hele idee dat hier dus mensen zo lang geleden onder de grond gewoond hebben," zei ze, na er even over te hebben nagedacht. Op de wanden langs de trap zag ze ook decoraties en ze streek er even met haar vingers overheen. Het voelde ruw aan haar huid.
"En ik heb altijd de aandrang nieuwe plekken te ontdekken, wil overal geweest zijn," voegde ze eraan toe.
De trap was vrij lang, constateerde ze. Ze scheen voor zich en zag dat het aardig diep ging. Het fascineerde haar met iedere tree meer.
Ze scheen weer op de treden, maar het scheelde dat deze wel in goede staat waren, waardoor er in ieder geval geen onaangename verrassingen op de trap waren als een plotseling missende trede of iets dergelijks.
Roya nam zich voor met wat ze zou vinden later naar een of andere specialist te gaan; misschien kon ze dan meer te weten komen over wat hier was geweest, als ze het niet al ter plekke ontdekken zouden.
Eindelijk was de trap ten einde. Roya scheen in het rond. Een gigantische hal met maar een andere opening aan de overkant. De hal werd gestut door tientallen rijkelijk versierde pilaren en aan de wanden stonden grotendeels vergane beelden.
"Wauw," mompelde Roya zacht terwijl ze een aantal stappen naar voren deed. Er klonk het geluid van iets kleins dat viel, maar ze schonk er geen aandacht aan.
Toen viel het licht van de zaklamp op iets wat het feller weerkaatste dan al het andere in de ruimte. Nog zo'n kristallen hangetje? Roya liep erheen. Het lag een eindje de hal in en haar voetstappen echoden tegen de wanden. Ze knielde bij het object neer en fronste toen ze het opraapte.
Ze liep terug naar Uruha. Haar gezicht stond een heel stuk ernstiger dan net.
"We zijn niet de eersten hier," zei ze, en ze strekte haar hand uit, waarmee ze hem een schone, glanzende en in perfecte staat verkerende batterij liet zien.
"Die van mij werkt op een ander formaat, dus ik ben 'm niet verloren," voegde ze eraan toe. Ze kon niet ontkennen dat ze baalde; het was zo'n gaaf idee geweest de eersten hier te zijn in zo'n lange tijd en nu bleek dat anderen hen voor waren geweest. Hadden ze daarom zo weinig gevonden? Haar vingers raakten een moment lang het kettinkje om haar hals aan.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Ze wilde nog eens terug met haar camera? Ging er door de gedachte van Uruha heen. Een vreemd iets om te zeggen. Hij vond het niet heel normaal als iemand hier gezellig in zijn eentje wilde zitten. Maar ze moest het zelf weten, als zij daar gelukkig van werd. Dan mocht ze dat doen natuurlijk. Hij volgde haar de trap af, zijn houding was nogal verveeld. Maar dat was hij ook een beetje, hij was hier gekomen zonder dat hij er zin in had en er was een meisje bij hem wat alles heel graag wilde zien. Wat dus inhield dat het heel lang ging duren. Hij vond het wel fascinerend wat zij erover te zeggen had. Het idee dat er hier zo lang mensen hadden gewoond? Ja, het was een vreemd idee. Maar dat ze ook alle plekken wilde zien. Het was leuk, maar het was zo onrealistisch. Nog steeds was Uruha niet de beste in inleven en vond hij het een droom die te ver weg was.
"Wauw" Hij hoorde het zacht en kon een kleine glimlach niet onderdrukken. Wat maakte het hem ook uit dat hij hier zat, anders had hij de hele dag weer onzin uit lopen halen. Nu had hij iets te doen, maar hij zou haar lekker alles laten onderzoeken. Zij leek er plezier in te hebben.
Hij wachtte dan ook geduldig, ook toen ze weer wat opraapte, het was vast weer iets ouds. Misschien weer een sieraad? Dacht hij, maar toen ze terug kwam lopen, leek er wat mis te zijn. Had ze zich bezeerd? Was het een schorpioen? Meer en meer ging door zijn gedachte heen.
"We zijn niet de eersten hier." Verbaasd keek hij haar aan, er was haast geen teken van leven geweest...
Toen keek hij naar wat ze in haar hand had en pakte deze van haar over. Hij fronste en zonder na te denken haalde hij zijn pistool uit het holster dat aan zijn been vast zat. Het zag er misschien wat vreemd uit, want hij moest wat dieper zijn broek in, doordat het holster aan zijn bovenbeen zat. Hij haalde er een gouden Python uit. Deze hij nu nog langs zijn lichaam liet rusten. Het mes borg hij op en hij probeerde zijn ogen in het donker te laten wennen. Maar het lukte niet, het was echt geheel zwart en enkel door het licht van de zaklamp was er wat te zien.
"Mensen die in een grot wonen zijn vast niet aardig." Zei hij, voor het geval ze het vreemd vond dat hij een pistool pakte.
"Wat is het volgende idee?" Vroeg hij toen aan haar. Wilde ze lopen. Of bleven ze hier? Misschien dat ze namelijk beter konden luisteren met hun lamp uit? Maar zij was de leidinggevende hier. Hij was in dit soort situaties niet goed. Normaal bereidde hij zichzelf voor, dit was dus weer anders voor hem. Ook al kwamen ze wel eens in onvoorbereide situaties, toch wist hij wat te doen. Maar het was altijd wel een beetje licht of ze hadden infrarood brillen bij. In ieder geval iets om de donkerte mee in de hand te hebben. Hij probeerde te luisteren, maar hij hoorde niks. Ze wisten vast al waar ze waren, dat kon niet anders. Misschien hadden ze hen zelfs opgewacht....
"We moeten een uitweg vinden." sprak hij zacht.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Roya's blik ging van zijn hand toen hij de batterij pakte, naar het pistool dat hij trok en toen naar zijn gelaat. Haar ogen waren groot. Zijn acties hadden de situatie een andere lading gegeven, een zwaardere. Ze slikte en streekt nerveus haar haar uit haar gelaat.
"Mensen die in een grot wonen zijn vast niet aardig."
Ze schudde zwijgend haar hoofd, niet goed wetend wat ze zeggen moest. Ze beet op haar lip en herpakte zich. Het was niet de eerste keer dat ze een echt wapen zag, maar nog nooit eerder was er een aanwezig geweest in een context waarin het nog wel eens heel gevaarlijk kon worden, en niet op een avontuurlijke manier. Ze maande zichzelf tot kalmte; hij leek niet van plan haar af te schieten en als het hier echt gevaarlijk was, was dit alleen maar verstandig. De geschrokken gelaatsuitdrukking maakte daarom plaats voor een die eerder vastberaden was, al was haar gelaat wellicht iets lichter van kleur dan anders, maar dat zou het weinige licht in de grot ook kunnen zijn.
"Wat is het volgende idee?" vroeg Uruha en Roya haalde als antwoord aanvankelijk haar schouders op terwijl ze nadacht. Ja, wat nu? Terug zou kunnen, maar iets gaf Roya het gevoel dat het amper uitmaakte waar ze heen gingen; dat ze er waren was al bekend. Toch voelde ze niet veel voor een confrontatie. Ze speelde nerveus met een draadje aan haar mouw en ademde langzaam uit. Ze keek naar de grote hal voor hen. Het liefst stak ze over, maar mede door dat pistool van Uruha - nou ja, meer de gedachte dat hij misschien niet de enige was die er een had - voelde ze er weinig voor in een open ruimte te stappen.
"We moeten een uitweg vinden."
Ze knikte. Ja, daar had hij absoluut een punt. Ze keek gespannen rond. Maar waarheen?
Ze hoorde gestommel. Het kwam uit de richting waar ze vandaan kwamen. Terug was nu geen optie meer.
"We zullen over moeten steken.. Langs de muur, dan kan er van achteren in ieder geval niets opduiken," fluisterde ze en ze stapte voorzichtig om de hoek, haar rug tegen de muur. Ze pakte het mes dat ze van Uruha gekregen had en klapte het open, wat gepaard ging met een droge, zachte klik. Het geluid maakte niet uit; ze had niet de illusie onopgemerkt te zijn geweest voor ze dat mes openklapte.
Aan de zijkant van de hal zag ze een smalle gang die ze nog niet eerder had gezien. Aan het uiteinde lichtte iets op en ze verstarde. Een lamp? Iets anders? Er weerklonken voetstappen en het klikken van een veiligheidspal die van een wapen af werd gehaald.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Hij wilde een plan hebben, zonder plan werken vond hij niks. Maar hij kon niet zo snel wat verzinnen, wat kon hij ook verzinnen hier? Het was donker, hij zag haast niks en het was vervelend hier. Hij hield zijn revolver gereed, aangezien je het nooit wist. Ook al kende hij het meisje niet, hij voelde zich verantwoordelijk voor haar. Hij zuchtte zacht, nee, hij was niet de meest geniale persoon als het om onschuldige mensen ging. Wanneer ze wat hadden misdaan, dan was het goed.
"We zullen over moeten steken.. Langs de muur, dan kan er van achteren in ieder geval niets opduiken," hij knikte, volgde haar de hoek om en voelde de rotsen tegen zijn rug aan. Hij moest toegeven, degene die de grot had gemaakt wist wat te doen. Maar ze moesten er toch ook uitkomen? Hij keek om toen hij gestommel hoorde en richtte zijn pistool in die richting, iedere klootzak die hij zou zien, kreeg een kogel. Het maakte hem niet uit, hij had nieuwe kogels bij, al moest hij toegeven dat het er niet veel waren. Hij mistte zijn nockgun, maar die viel teveel op, hij kon die moeilijk achter op zijn rug meeslepen door de stad heen. Een zachte zucht kwam door zijn lippen, een klik deed hem echter de andere kant op kijken, een licht. Het zorgde ervoor dat hij voor het eerst haast wat angst voelde, maar de adrenaline zorgde ervoor dat het zo veel mogelijk op de achtergrond bleef. Een twinkeling kwam in zijn ogen, een plan was zo gemaakt. Al was het een stom plan, het was iets....
"Hopelijk kun je tegen wat actie? Ik ga je pols pakken en rennen. Het is niks persoonlijks." Na deze woorden greep hij dan ook haar pols en rendde, zijn ogen gefixeerd op het licht, zijn revolver daarop gericht. Hij telde in zijn hoofd af, hun stappen galmde door de grot heen en hijzelf kon ook niet goed meer thuisbrengen of er nu voor hen ook nog mensen rende of na hen. Het geluid van een schot, waarna een doffe bonk. Het licht belandde op de grond, waardoor een gedaante op de grond als een silhouet net zichtbaar was. Met moeite greep hij de zaklamp, al lag hij daardoor haast zelf op de grond en moest hij Roya wel loslaten. Anders had hij haar vast meegesleurd naar de grond. Nu kon hij zich nog net tegenhouden aan de muur, waardoor hij voelde hoe de stenen zijn hand schaafde, maar zover hij voelde wat het niet ernstig. Maar waar was ze? Waar was Roya. Hij stopte, hoe dom Uruha af en toe kon zijn, deed hij dat nu dus ook. Hij zocht haar, waar was ze? Shit, hij vloekte zacht in het Japans tegen zichzelf. Hij had geen idee. Hij stond verstijfd stil, luisterde naar alles wat er in de grot gebeurde. Veel, hij hoorde stemmen, schoten en voetstappen. Zacht mompelde hij dingen tegen zichzelf, snel drukte hij het licht uit en duwde zijn rug tegen de muur. Maar in plaats van een muur, was daar een gat. Zijn lichaam was voor een aantal tellen gewichtloos een klap op zijn rug zorgde dat het gevoel plaatst maakte voor een ander gevoel. Geen adem, hij kreunde en met moeite probeerde hij lucht binnen te krijgen.
"Roya?" Het kwam er schor uit en met moeite duwde hij zich overeind, zijn pistool, de lamp? Hij kwam op zijn knieën terecht en zocht, het eerste wat hij had was zijn pistool, daar was hij al blij om en nu was het zoeken voor de lamp.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

"Hopelijk kun je tegen wat actie? Ik ga je pols pakken en rennen. Het is niks persoonlijks."
De woorden deden het blonde meisje verward opkijken. Toen knikte ze, kalmer dan ze zich voelde. Ze voelde zijn hand om haar pols sluiten en voor ze zich goed en wel besefte wat er eigenlijk gebeurde, moest ze rennen om hem bij te houden en niet mee te worden gesleurd. Ze voelde de adrenaline door haar lichaam gaan en haar hart klopte in haar keel. Van interessant en fascinerend, was deze trip naar gevaarlijk en verraderlijk gegaan.
Voetstappen. Chaos. Een knal. Had Uruha dat schot gelost? Roya keek geschrokken naar de man. Een pistool was een ding, schoten waren voor haar een heel ander verhaal en de normaal zo stabiele Roya voelde angst opkomen, wetend dat het heel goed kon zijn dat ze dit niet zou overleven. Een beetje licht toonde een vorm op de grond. Was hij.. dood? De adrenaline voorkwam dat het echt bij Roya binnenkwam.
Uruha liet haar los, pakte de zaklamp. Even bedacht Roya zich vaag dat het handig was dat ze nu beiden een hadden.
Toen was ze hem kwijt. De hare was uit, dus daar stond ze, alleen in het donker, haar hartslag verhoogd en iedere vezel in haar lijf gespannen.
Ze hoorde schreeuwen. Boze stemmen, maar ook angstige. Er werd gevuurd, waar, dat wist ze niet. De chaos was vreselijk. Ze durfde haar licht niet aan te doen; ze zouden haar zien.
Uruha, waar was hij? Roya hoorde nu het duidelijkst alleen nog haar eigen ademhaling en die klonk jachtig. Ze begon schuifelend te lopen, toen er achter haar iets ritselde. Ze slaakte een zacht kreetje en overmand door de chaos van de situatie begon ze te rennen. Haar gebruikelijke, gezonde verstand had haar helemaal in de steek gelaten en ze rende alleen nog. Haar armen schaafde ze aan de muren en ze was doodsbang te struikelen.
En dat gebeurde. In een flits raakte iets haar voet. Ze hapte naar adem, sloeg voorover en klapte tegen de grond. Hoestend bleef ze liggen. Een klein iets schoot haar voorbij. Dat was het? Een knaagdier? Roya 's onderarm deed schrijnend zeer die de pijn van de andere schaafwonden naar de achtergrond verdreef en ze kon zichzelf wel slaan; was ze daardoor zo in paniek geraakt? Goed, alles was beangstigend geweest, maar dan nog.
Ze stond trillend op en haalde een hand door haar haar.
“Uruha?” haar stem klonk voorzichtig en ze hoopte dat hij haar zou horen, waar hij ook was; ze was zelfredzaam, maar nu voelde ze zich verloren.
Weer een hand om haar pols, maar Roya had nog geen drie seconden nodig om zich te realiseren dat het Uruha's hand niet was en ze draaide zich met een ruk om. Fel licht verblindde haar en ze draaide met een ruk haar hoofd weg. Ze probeerde zich blindelings uit de greep te bevrijden.
“Dus zo heet je vriend,” zei een grimmige stem, waar duidelijke woede uit sprak. “Hij heeft Chase aardig aangepakt met dat wapen van hem.”
Toen deed Roya iets wat ze nooit achter zichzelf had gezocht; ze was namelijk absoluut geen vechter in de zin dat ze goed in vechten was. Toch haalde ze met haar voet bijna automatisch uit. Het hoorde niet, maar nu kon ze niet anders. De vreemdeling sloeh dubbel en liet de lamp vallen, grijpend naar zijn kruis. Roya trok zich los en begon weer te rennen, dit keer met haar eigen zaklamp aan; ze moest kunnen zien waar ze heen ging. In een opwelling nam ze een zijpad. Het was een trap en bijna struikelde ze weer, maar ze wist zich ternauwenood vast te grijpen aan een ruw, uitstekend stuk steen. Hijgend bleef ze voor een moment staan, waarna ze gehaast verder omlaag ging. Ze kwam uit in een nieuw pad, dat ver uitstrekte. Ze keek om zich heen. Uruha, waar was hij? Ze voelde zich onthand en was als de dood dat hem iets was overkomen. Ze kende hem amper en hij leek zonder meer veel beter op dit soort dingen uitgerust dan zij, maar toch. Die mensen hier leken precies te weten waar ze langs moesten; zij en Uruha hadden geen flauw idee.
Ze begon weer te lopen. Haar voetstappen klonken hol en met elke stap die ze zette groeide haar twijfel, maar wat kon ze? Achter haar ergens waren die lui vermoedelijk en Uruha ging ze niet vinden door stil te staan.
Ze aarzelde, maar riep toen zacht zijn naam; het was onverstandig, maar ze moest het proberen.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Zijn ademhaling ging nog moeilijk, maar hij was al blij dat hij er met niet teveel kleerscheuren vanaf was gekomen. Zijn hoofd bonkte, dat voor het grootste deel tegengehouden werd door de adrenaline. Zijn revolver drukte hij tegen zich aan toen hij voetstoppen hoorde en hij kroop achteruit, zijn rug tegen de stenen aan. Ze kwamen steeds dichterbij, maar er leek geen licht te zijn. Het verbaasde hem, waarom hadden ze geen licht? Wisten ze waar ze naartoe moesten, geheel zonder licht? Het leek hem vreemd, maar hij kon het begrijpen. Rollend ijzer op de stenen.
"Een van onze vrienden is hier geweest." zei er een en de zaklamp werd aangeklikt. Het was niet moeilijk te weten wat er gebeurde, ze zochten met de zaklamp rond en vonden Uruha, zonder te wachten op hun reactie haalde hij de trekker al over. De ander keek hem met grote ogen aan, waarna deze zijn pistool wilde pakken. Maar te laat, na nog een schot lag deze op de grond. Hij vloekte zacht in zichzelf en stond op, greep de zaklamp en draaide de man om. Uruha zocht met zijn vingers naar een pistool en toen hij deze vond, stak hij deze in zijn zak. Daarna vervolgde hij zijn weg, al renend. Want het was fout gegaan, hij was haar kwijt en misschien hadden ze haar wel en gebruikte ze haar voor... HIj wilde er niet eens aan denken. Om zij gedachte dan ook niet verder te laten gaan als dat ze moesten gaan, zocht hij haar. Het enige wat hij misschien ook kon doen, zonder haar vertrok hij niet. Tenzij hij zeker wist dat ze dood was, maar anders ging hij niet. Hij had geen idee waar hij allemaal last van had, zijn lichaam deed overal zo'n beetje zeer. Bewegen was niet fijn, maar daardoor bleef hij misschien wel in leven. Zijn zaklamp scheen hij overal heen, totdat hij een licht in de verte zag. Snel deed hij zijn zaklamp uit en liep langzaam, hij probeerde zo min mogelijk geluid te maken, iets wat hem nog redelijk lukte. Zijn revolver had hij in de aanslag, als hij hem moest gebruiken, dan deed hij dat. Steeds dichterbij, het lichtje liep niet snel, dus was bij te houden. Zo snel en stil als hij kon kwam hij dichterbij en hij kreeg een grijns op zijn gezicht toen hij zijn naam hoorde. Het was haar, ze leefde nog. Maar achter hem was een knal en een stekende pijn raasde door zijn bovenarm. Hij rende naar haar toe en legde zijn hand op haar mond en drukte haar tegen de muur. Met zijn andere hand greep hij naar de zaklamp om deze een gang in te gooien. Zijn lichaam stond tegen die van haar aan hij moest moeite doen om niet te schreeuwen en ze te schieten. Maar hij had drie kogels en als ze met meer als drie waren, was hij dus de pineut. Hij hoorde hun akelige stemmen, ze dachten dat ze inderdaad de gang in waren gelopen, totdat het licht van de mannen op hen scheen. Uruha had hier zo geen behoefte aan en met zijn pijnlijke arm greep hij naar zijn wapen, maar het schot wat er klonk, was niet van hem. Het raakte hem niet, waardoor het nu zijn beurt was om te schieten, raak, ze waren ook dichtbij genoeg. Het waren er vier en Uruha wilde zichzelf voor zijn kop schieten. Totdat hij bedacht dat hij nog een wapen had. Een vervelend en irritant wapentje. Maar het was iets, hij schoot naar een andere en tegelijkertijd pakte hij het andere wapen, deze met een klap op de rond kwam, natuurlijk. In zijn gedachte gaf hij zichzelf sarcastische complimenten. Hij schoot er nog een, maar nu was hij leeg en stond er een man tegenover hem met een geweer. Zijn mes? Zonder na te denken deed hij het maar, veel andere keuzes had hij niet en werpen was iets wat hij eigenlijk nooit deed. Zoals het in zijn hoofd al was uitgekomen, raakte hij het been van de man. Dat was onhandig, de man kon enkel niet lopen. Maar op hetzelfde moment dat de man de pijn moest verwerken, greep Uruha naar het geweer op de grond en schoot de man neer. Dood, hij had enkel een diepe snee in zijn arm, de kogel was niet geheel door zijn arm gegaan, maar was door zijn huid gegaan.
"Pak een wapen, zoek ook naar munitie." sprak hij en beet op zijn lip. Normaal zou hij misschien een schot hebben, maar niet geheel onder de krassen zitten. Hij was sterk, dus als er wat zou gebeuren, zou hij kunnen rennen en schieten.
"Nog wat gevonden in mijn afwezigheid?" vroeg hij haar toen met een flauwe glimlach. Hij hoorde niks en dat was goed, ook al was er geschoten, ze wisten blijkbaar niet geheel waar het vandaan kwam. Toch wist hij dat ze door moesten gaan. Dus hurkte hij ook neer bij een man en ontnam hem van zijn wapens en kogels.
"We moeten doorgaan." Sprak hij, het pijn momentje was geweest, nu moest hij zichzelf weer focussen.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Twee schoten. In een opwelling drukte Roya zich tegen de muur, trillend en gedesoriënteerd. Ze veegde haar nu slierterige haar uit haar ogen en dempte de zaklamp. Er volgden geen geluiden een en trillerige zucht ontsnapte aan haar lippen. Ze deed het licht weer aan; zonder was ze hier verloren, en begon weer te rennen. De lichtvlek sprong ongedurig door de gang en Roya's hart klopte in haar keel; ze was doodsbang ontdekt te worden.
Elke vezel in haar lichaam was gespannen, adrenaline gierde door haar systeem, haar snel kloppende hart leek qua ritme gelijk op te gaan met haar benen, waarmee ze zich door de gang haastte, elk gevoel van richting kwijt en ervan overtuigd dat ze hier nooit levend uit zou komen. Oh Uruha, waar ben je, dacht ze.
Ze merkte dat ze moe begon te worden en zag zich gedwongen te vertragen. Ze probeerde haar ademhaling onder controle te houden; ze wilde niet nog meer geluid maken dan ze al deed.
Voetstappen. Achter haar. Ze keek om, maar zag niemand in het duister achter haar. Ze probeerde te versnellen, maar het was zinloos.
Steeds dichter bij.
Een hand klemde zich over haar mond en ze wilde gillen. Ze werd tegen het ruwe steen gedrukt. Wacht.. Deze geur herkende ze. Het was niet veel om op af te gaan maar.. Uruha? Ze probeerde om te kijken, maar zijn greep weerhield haar daarvan.
De zaklamp werd de gang in gesmeten. Ze zag niets meer. Het enige wat ze nog opving was geluid. Haar hartslag in haar oren, haar eigen gejaagde ademhaling en de stemmen van mensen die ze zo ver mogelijk uit de buurt wilde hebben.
Nieuw licht doemde op, maar het bracht geen opluchting; ze waren weer gevonden. Roya kneep krampachtig haar ogen dicht. De pijnlijke plekken aan haar lichaam van eerder voelde ze al niet meer; haar focus lag nu heel ergens anders.
Uruha bewoog achter haar. Er klonken schoten.
De knallen leken nog veel harder dan eerst, zo vreselijk dichtbij. Roya hapte naar adem. Een akelig gevoel trok door haar heen, al had het niets met haar fysieke toestand te maken.
En toen was het over..
“Pak een wapen, zoek ook naar munitie,” klonk Uruha's stem. Roya stapte trillend bij hem weg, bijna haar evenwicht verliezend. Ze stapte aarzelend op een van de bewegingloze silhouetten op de grond af en knielde ernaast neer. Haar knieën kwamen terecht in iets wat warm aanvoelde en er trok een rilling door haar lichaam.
Ze verachtte zichzelf terwijl ze het lichaam aftastte, tot ze een vuurwapen vond en een aantal magazijnen kogels. Ze stopte ze met tegenzin in haar rugzak.
Ze stond op. De schrijnende pijn aan de schaafplekken kwam langzaam weer terug en even bleef ze wezenloos voor zich uit kijken, amper in staat dit alles te bevatten. Toen keerde ze terug naar Uruha. Ze zag tot haar schrik dat hij er aardig slecht aan toe was. Ze slikte.
“We moeten doorgaan.”
Zijn woorden deden haar mat knikken. Ze was normaal niet snel iemand die zich liet commanderen maar als ze heel eerlijk was wist ze nu zelf gewoon niet wat te doen; ze was een brok stress en had iemand nodig die de leiding kon nemen. Ze moest dit eerst verwerken, een plek geven, het bevatten.
Waarom? Waarom werd er zomaar het vuur op hen geopend? Ze begreep het gewoon niet. Ze keek naar Uruha.
“Let's go then,” zei ze, en ze dwong zich zo opgewekt mogelijk te klinken; hij had immers gelijkt, ze moesten verder, konden niet blijven hangen.
Ze begon te lopen, eigenlijk op goed geluk, hopend dat ze eindelijk een uitgang zouden vinden. Haar voetstappen klonken hol in de nu lege gang. Heel in de verte klonken kreten op, die een nieuwe stoot adrenaline in het meisje wakker maakten; kwamen er nog meer achter hen aan? Ze maande zichzelf tot kalmte; ze waren nog zeer ver weg; geluid droeg ver in tunnels. Ze dacht aan het wapen in haar rugzak en haalde het eruit. Ooit was haar uitgelegd hoe zo'n ding werkte, maar ze kon alleen maar hopen dat ze alles nog wist. Hij was in ieder geval geladen.
Ze versnelde haar pas. Ze voelde dat het terrein onder hen omhoog begon te lopen en dat gaf haar moed; omhoog, dat was de kant die ze sowieso op moesten.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

“Let's go then." Ergens had Uruha best wel medelijden met het meisje. Hij nam in ieder geval aan dat ze niet veel mensen had gedood en niet vaak in dit soort situaties terecht kwam. Mensen die schoten en bloed, hijzelf moest toegeven dat een grot ook een hele andere wending gaf en een heel ander soort gevoel met zich meegaf. Normaal kon je dingen zien, maar dat leek hier iets bijzonders te zijn.
"Het spijt me dat je dit mee moet maken." Sprak hij oprecht tegen haar, dit terwijl hij haar volgde. Het leek hem erg om zoiets mee te moeten maken zonder er training in te hebben gehad. Hij zag dat ze haar pistool pakte en knikte, misschien dat ze dit niet eens zag. Maar het was altijd slim om deze bij te houden, of je er nu mee schoot of niet.
"Het werkt zoals in een film." Met een trieste glimlach meldde hij dat. Zijn lichaam leek nog steeds overal pijn te doen en vooral zijn arm was een storende factor. Toch deed hij er niks aan, probeerde het te negeren. Zijn lichaam kon wel wat klappen hebben, maar de grot was ruw en het was geen vlakke grond waar je met gemak zonder kleerscheuren weer van omhoog kon komen. Maar dat lukte hier niet, elke muur die hij aanraakte zorgde meteen voor een schaafwond en de vloer was niet zo ontzettend vlak dat je er met alle gemak overheen kon rennen. Normaal waren mensen ook niet zo makkelijk met schieten, maar deze mensen leken daar totaal geen moeite mee te hebben. Dat zette hem voor enkele tellen aan het denken, misschien dachten ze gewoon dat het politie was of in ieder geval iets dat van hun in de gaten had.
Er moest meer zijn als dat hun enkel inbraken, maar ze hadden wat te verbergen. Dat kon niet anders, het moesten al criminelen zijn van zichzelf uit, maar ook die hen zo graag dood wilde hebben. Misschien was het gewoon wiet? Maar het kon natuurlijk veel meer zijn, wie weet wat er allemaal in deze berg zat? Diamant, dat ze deze konden verkopen? Het was moeilijk voor Uruha om na te denken en bij alles in de grot te blijven. Doordat Roya sneller ging lopen, deed Uruha dat ook. Hij zorgde ervoor dat zijn wapen weer geladen was en zijn ogen zochten naar een puntje licht. Maar hij vond er geen, iets wat hij eigenlijk van tevoren al had kunnen bedenken. Maar toch hoopte hij het, dat ze ergens een puntje zagen om op af te rennen.
"Heb jij enig idee hoe een tunnelstelsel in elkaar zit?" Vroeg hij zacht aan Roya. Maar ergens wist hij het antwoord al, een licht in de verte zorgde ervoor dat Uruha wat sneller ging lopen, totdat het puntje licht bewoog. HIj greep haar vast en trok haar een tunnel in, waar hij verder met haar rende en hoopte dat hier geen mensen waren met zaklampen. Hij voelde hoe zijn lichaam weer adrenaline door zijn lichaam pompte. Een fijn gevoel, het zorgde ervoor dat de pijn minder werd. Maar het vreemde soort angst werd er wel heftiger door. Zonder plan werken bleef hij vervelend vinden, maar hij kon simpelweg niet opeens een plan bedenken. Tenzij ze een plattegrond vonden, die moest er zijn, dat was eigenlijk heel logisch. Maar hij had geen idee waar het ding kon zijn. Hij stond abrupt stil en hoopte dat Roya zijn voorbeeld volgde, zo kon hij horen of er mensen in de buurt waren. Hij legde zijn vinger tegen zijn lippen aan, dit terwijl hij luisterde naar de omgeving.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

"Het spijt me dat je dit mee moet maken."
Roya keek op. Het duurde even voor haar stem meewerkte. Ze slikte en haalde diep adem.
"Het is niet jouw schuld," zei ze uiteindelijk en ze forceerde een matte glimlach. Nee, hij kon er niets aan doen. Misschien was ze zonder hem zelfs al wel dood geweest. Die gedachte joeg een nieuwe rilling door haar heen.
"Het werkt zoals in een film."
Ze had langzaam geknikt. Zoveel films keek ze niet, en ze kon zich eigenlijk niet herinneren ooit in een film uitgelegd te hebben gekregen hoe een pistool werkte, maar ze zei niets; ze hoopte toch vurig het ding niet te hoeven gebruiken en van wat haar ooit uit was gelegd wist ze als het erop aankwam misschien zelfs nog wel het een en ander. Dat lijk.. het was nog warm geweest. Nee, ze wilde niet verantwoordelijk zijn voor iemands dood.
Onder het lopen voelde ze zich steeds opgejaagder worden en ze kon niet wachten tot ze weer frisse lucht in zou kunnen ademen.
"Heb jij enig idee hoe een tunnelstelsel in elkaar zit?" vroeg Uruha haar zacht en ze schudde haar hoofd.
"Nee. Ik weet alleen dat we naar boven moeten," antwoordde ze, eveneens met gedempte stem, zich realiserend hoe weinig hij aan dat antwoord had.
Ze merkte dat hoe langer ze in beweging waren, hoe beter ze zich voelde; het was het stilstaan en de tijd hebben om na te denken wat het ergste was. Nu had ze al haar aandacht nodig voor de ongelijke grond.
Toen zag ze het ook, het lichtje in de verte en haar hart sprong op. Uruha greep haar vast en ze renden en ze besefte zich dat het geen daglicht was geweest, maar een vreemde. Ze slikte. Ze overwoog het wapen uit haar tas te halen, maar bedacht zich. Alleen als ze echt niet anders kon.
En toen stond Uruha abrupt stil, zijn vinger tegen zijn lippen. Roya knikte kort en volgde zijn voorbeeld door ook stil te staan en zich plat tegen de muur te drukken. Ze keek nerveus naar de Aziatische man die bij haar was, hoopvol haast; hij was hier degene die ervaring leek te hebben met dit soort zaken. Ze voelde zich hulpeloos, maar hij leek te weten wat hij deed.
God, wat was ze bang. Nu ze weer stilstonden, luisterend, bonkte haar hart in haar keel. Ze klemde haar kaken opeen en perste haar lippen op elkaar. Een moment lang sloot ze haar ogen en probeerde ze de angst te bedwingen.
Toen hoorde ze echter voetstappen en schoten haar ogen weer wijdopen. Er kwam iemand aan. Ze hield haar adem in. Licht bewoog in de gang waar ze uit waren gekomen, nog ver weg.
Langzaam en stilletjes liet ze de rugzak van haar schouders glijden, elke vezel in haar lichaam gespannen. Deze gang zou niet over worden geslagen. Het leek erop dat 'als het echt niet anders kon' nu was.
God, ik wil niet, dacht ze wanhopig, terwijl ze langzaam de rits losmaakte en in de tas voelde tot haar vingers zich om het koude vuurwapen sloten.
Ze pakte het op. Het licht kwam dichterbij. De tas ging weer dicht, op haar rug. Met een klik die in de stil oorverdovend klonk haalde ze de veiligheidspal eraf. Haar vinger spande zich om de trekker terwijl ieder beetje in haar zich wilde verzetten tegen wat ze aan het doen was.
Ze wierp Uruha een wanhopig blik toe.
"Ik wil dit niet," vormden haar lippen geluidloos en ze voelde haar ogen branden. Ze keek weer naar de lichtbundel.
En ineens scheen hij de gang in. Een man volgde, met een wapen in zijn hand. Roya vuurde. De knal was oorverdovend. De man sloeg naar achteren. De terugslag had hetzelfde met Roya gedaan als ze niet al tegen de muur had gestaan.
"Rennen!" zei ze geëmotioneerd tegen Uruha. Ze greep zijn pols vast en begon te rennen. Ook dit pad liep omhoog, dus dat was best. Haar vrije hand was nog steeds om dat vervloekte wapen geklemd. Nu ze eenmaal rende liet ze Uruha los. Haar oren piepten en ze was compleet van slag. Ze had geschoten. Ze had lood in het lichaam van een ander mens geschoten. Hij kon sterven. Hij zou waarschijnlijk sterven. Ze was een moordenaar.
Terwijl ze rende werd het branden achter haar ogen sterken. Tranen liepen over haar smerige wangen. Ze probeerde de gedachten weg te drukken en bleef rennen. En toen zag ze het. In de verte. Daglicht, ze wist het zeker. Een lachje van opluchting ontsnapte aan haar lippen. De tranen hielden op; nu was hoop het enige wat ze voelde.
Vanuit een zijgang kwam iemand naar voren, waar ze in blinde paniek met het wapen naar sloeg. Een doffe klap zei genoeg.
Haar longen stonden in brand, haar zij stak, maar daar was een uitgang. Een echte.
Hij kwam dichter en dichter bij, ongeloofwaardig, alsof ze de hemel in rende, maar dat kon niet na wat ze gedaan had. Ze struikelde en viel bijna, maar wist op de been te blijven.
En toen was ze erdoor. Ze was buiten. Op een groot, groen heuvellandschap, omgeven door hogere heuvels, bergen en rotsen.
Ze waren er echter nog niet; ze moest zo ver mogelijk uit de buurt van die grot zien te komen.
Maar God, ze waren eruit. Dank baar ademde ze de buitenlucht in, er op dat moment nog niet eens op lettend hoe vreselijk ze eruit zag met de schaafwonden en het bloed op haar kleren.
Ze was gebroken, zowel fysiek als mentaal beschadigd, maar in ieder geval weg uit die duisternis. Ze keek om, hopend dat ze Uruha in haar blinde paniek niet kwijt was geraakt; ze had immers haar leven aan hem te danken. Ze voelde een paniekerige soort ongeduld; ze moesten weer verder.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Hij beet zijn kaken op elkaar, zijn lichaam trilde van de adrenaline en pijn. Ze gaf hem niet de schuld van zich alles en hij was er blij mee geweest als dit niet allemaal zo was gelopen. Maar dit was erg, ze waren in een grot, omsingeld door woestelingen. Die het nog makkelijker als hem vonden om te schieten. Het licht bewoog zich en hij hoorde de rits van een tas. Hij wilde vragen wat ze ging doen, maar durfde niks te zeggen. Ook al zal de man het misschien niet horen, hij probeerde na te denken. Sloot zijn ogen voor een moment zijn wapen was leeg, hij opende zijn ogen door een maar al te bekend geluid. Hij keek geschrokken naar Roya, zag de blik in haar ogen en hij wilde het geweer van haar over nemen, maar hij was te laat. Ze had geschoten, het geluid was pijnlijk. Hij had haar een wapen gegeven en dat was stom geweest, maar hij had ook gehoopt dat ze het niet hoefde te gebruiken. Uruha wist niet of ze al ooit een wapen had gebruikt, een levend wezen dood schieten was toch iets anders. Al had hij het pijnlijke deel over geslagen en was meteen overgegaan naar het zakelijk doden van mensen. Hij sloot zijn ogen, het speet hem dat ze dit had moeten doen. Hoe... Uruha schrok op toen ze riep dat ze moesten rennen en hij volgde dan ook haar voetstappen. De adrenaline was niet genoeg om de pijn weg te halen, hij rende dan ook wat gebogen met zijn rug. Alles om er maar voor te zorgen dat de pijn zo min mogelijk was. Maar als hij de pijn in zijn arm weg had op een vreemde manier, dan kwam er ergens anders weer pijn. Zacht gromde hij om dat idee, hij kon niet stoppen met zijn werk. Hij zou door moeten gaan, half gewond, of half gewond. Hij fronste, dat klopte niet. Waar zat hij sowieso met zijn gedachte! Er waren hier mensen binnen, hij zou dood kunnen gaan, het meisje zou dood kunnen gaan. Alle twee de eindes waren slecht, want als het meisje dood ging, moest hij haar lichaam mee naar buiten nemen, waardoor hijzelf weer meer kans had om dood te gaan. Hij had geen idee wat het meisje zou gaan doen als zijn lichaam levenloos neer viel. Ergens hoopte hij dat ze hem dan gewoon zou laten liggen en zou rennen. Naar de veiligheid toe en hopend dat ze tegen niemand wat zei. Als hij dit overleefde, mocht hij haar vast eerst even rustig uit gaan leggen wat hij met wapens deed. Wacht... Eerst nog weg komen, hoe hij zoveel onzin kon denken tijdens het rennen, maar hij wist al waarom. Uruha zocht simpelweg afleiding van deze ellende. Zocht naar een geschikt onderwerp om niet aan de grot te hoeven denken. Maar hij werd uit zijn gedachte gehaald door licht. Licht, maar geen zaklamp, nee, dit leek veel beter te zijn dan een zaklamp. Het bewoog niet door passen van een ander, het was.. Licht van buiten! Hij riep nog net niet dat ze moest blijven rennen. Want zij had het ook gezien, hij merkte het doordat het leek alsof ze iets harder rende. Misschien dat hij het zich gewoon verbeelde, maar verbeelding was op dit moment niet erg. Misschien was het licht zelfs wel een verbeelding, al was zo'n verbeelding wel gruwelijk vervelend. Dat wilde zeggen dat hij dadelijk tegen een muur aan knalde? Maar tot zijn verbazing was het geen verbeelding en stonden ze buiten. Roya en hij waren buiten, maar voordat hij kon genieten van hoe alles eruit zag, pakte hij haar pols beet om haar mee te trekken.
"Sorry." Zei hij vluchtig, hoopte niet dat hij haar pijn deed en rende, geen idee waar naartoe. Maar achter een grote rots bleef hij zitten. Uit het zicht van de mensen die uit de grot kwamen. Maar hij kon niet meer, hij was kapot. Hij had zich nog nooit zo slecht gevoeld en misschien had hij er zelfs nog nooit zo slecht uit gezien. Het bloed, de wonden, alles was een grote puinzooi. Hij keek naar het meisje en slikte, wat had hij nu eigenlijk gedaan?
"Je moet naar een ziekenhuis." De woorden kwamen er moeilijk uit, maar ze moest naar een ziekenhuis. Hij ging haar niet doorsturen naar de knutselman die hem altijd weer aan elkaar naaide als een soort pop. Die er waarschijnlijk weinig verstand van had. Maar degene die hem altijd hielp en die er wel verstand van had, was vertrokken naar een andere stad.
"Natuurlijk gaat het niet goed..." Mompelde hij. "Maar hoe gaat het?" Hij glimlachte triest, pijn was van zijn gezicht af te lezen en hij wist niet hoe dit meisje dit alles ging verwerken. Hij had genoeg dode lichamen gezien om daar niet wakker van te liggen. Al moest hij toegeven dat hij geen grot meer in ging. Niet hier, niet ergens. Hij keek naar het meisje en ging met een moeilijke blik voor haar zitten en veegde wat tranen weg.
"Wil je gelijk weer gaan, of even rusten?" Hij keek haar bezorgd aan. Ook al had hij zelf zoveel pijn, daar ging het nu niet om. Roya moest het goed maken en als ze liever even rustte, dan was dat ook goed, maar als ze door wilde, dan gingen ze door. Hij had het idee dat ze hier wel even veilig waren.
"Wat zijn de verwondingen?" Hij pakte haar handen en hield haar armen dan ook even omhoog, bekeek deze en daarna haar gezicht en de rest van haar lichaam. Zijn arm deed pijn en het was vast beter om deze niet te bewegen. Maar hij moest weten of ze wat had. Nee, het was niet zo dat hij keek naar hoe haar lichaam nu precies was. Het was simpelweg dat hij moest kijken of ze geen ernstige bloedingen had.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

Hij greep haar pols en ze renden weer. Ze renden, tot Uruha een rots koos om achter te schuilen.
Ze keek naar hem. Hij zag er vreselijk uit. Haar gezicht nam een bezorgde uitdrukking aan.
"Je moet naar een ziekenhuis." zei hij, maar ze schudde lichtjes haar hoofd.
"N-nee, het gaat wel," zei ze dapperder dan ze zich voelde. Ze keek naar zichzelf. Bloedvlekken. Haar broek was gescheurd bij de knieën en door de plas bloed waarin ze had geknield om het wapen te pakken zat de stof daar onder het bloed.
Haar armen en benen waren geschaafd en haar huid was smerig en beurs. Ze keek weer op, naar Uruha.
"Jij hebt medische hulp harder nodig," hoorde ze zichzelf zeggen. Ze deed zo haar best moedig te zijn. Maar de adrenaline begon af te zakken en ze voelde zich steeds akeliger. Weer had ze het gevoel alsof ze ieder moment op nieuw kon gaan huilen, maar ze wilde zich groot houden.
Uruha kwam voor haar zitten en veegde wat tranen van haar gezicht. Het was een vriendelijk gebaar dat in schril contrast met de vijandelijke omgeving stond. Ze glimlachte moeizaam. Ze moest haar uiterste best doen om een nieuwe lading waterlanders tegen te houden.
"Wil je gelijk weer gaan, of even rusten?" vroeg hij.
Roya twijfelde. Eigenlijk wilde ze gewoon gaan liggen en niet meer overeind komen, maar dat kon niet. Ze moest doorgaan, hoe zwaar het ook was.
"Ik.. ik denk dat we zo beter kunnen gaan," mompelde ze en ze staarde naar het gras onder haar. Haar hoofd bonkte en ze begon de uitputting langzaamaan steeds meer te voelen.
"Wat zijn de verwondingen?"
Hij inspecteerde haar, en als er niet zoveel voor was gevallen had ze zich waarschijnlijk ongemakkelijk gevoeld, maar nu begreep ze het en liet ze het gaan.
"Wat schaafplekken en zo," antwoordde ze. Misschien had ze wel iets gekneusde of zo, maar daar zou ze, als dat al zo was, vermoedelijk pas na een tijd gerust te hebben last van krijgen. Morgen zou ze waarschijnlijk ook onder de blauwe plekken zitten.
Morgen. Er zou een morgen zijn. Voor hen allebei.
Ze keek Uruha weer aan. Haar blonde haar hing in plakkerige, vieze sliertjes rond haar gezicht. In een opwelling boog ze naar voren en omhelsde ze hem. Ze begroef haar gelaat tussen zijn hals en zijn schouder en omklemde hem met haar armen. De stress was haar teveel geworden. Ze kneep haar ogen stijf dicht. God, wat wilde ze graag naar huis. Maar ze zaten hier ergens in de middle of nowhere.
Uiteindelijk liet ze hem langzaam los.
"Sorry.." mompelde ze. "Je bent gewond."
Onhandig begon ze de rugzak van haar schouders te werken. Haar handen trilden terwijl ze hem openritste. Ze haalde de EHBO spulletjes eruit die ze mee had genomen. Nooit had ze gedacht ze op deze manier nodig te hebben. Ze reikte het Uruha aan.
"Hier.. Het is niet veel, maar misschien helpt het," zei ze zacht. Hij was er een stuk slechter aan toe dan zij. Eigenlijk had ze ontzettend veel geluk gehad. Geluk.. En dat terwijl ze een leven had genomen. Die gedachte zorgde ervoor dat ze opnieuw bijna weer moest huilen. Ze beet op haar onderlip en wreef in haar ogen. Ze bekeek haar armen. Overal schrammen en een paar sneeën, maar niet een was zo diep dat hij een bedreiging vormde. Ze leefde nog. Uruha leefde nog. Maar zoveel mensen niet meer. Ze probeerde zich voor te houden dat het hen of zij was geweest, maar wat als ze er gewoon stilletjes vandoor waren gegaan? Ze kreeg een hol gevoel in haar maag; ze hadden op de goede weg gezeten, ze had helemaal niet hoeven schieten, of wel? Had ze... had ze voor niets iemand vermoord? Ze voelde zich misselijk.
"Ik wil naar huis," fluisterde ze. Vier woorden, gekweld uitgesproken.
Waarschijnlijk zou ze zich later dingen af gaan vragen. Waarom Uruha hier ervaring mee leek te hebben gehad bijvoorbeeld. Waarom hij gewapend was geweest. Nu echter was ze te verward voor vragen. Ze was een gebroken hoopje van de kalme, nuchtere, vriendelijke jonge meid die ze hiervoor nog gewoon was geweest.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Hij knikte, ze konden inderdaad beter gaan. Hij had geen idee wat hun plannen waren en als ze nog naar buiten kwamen, dan was het beter dat hun hier niet waren. Hij ademde nog steeds ongemakkelijk, maar hij was opgelucht hier te zitten. Ze zei dat ze enkel schaafwonden had en glimlachte opgelucht. Hij had niet geweten hoe erg ze eraan toe was, niet eens in de gaten hoe slecht hijzelf er aan toe was. Hij voelde zijn arm kloppen, die was er het slechtst aan toe. Voordat hij zichzelf beter kon bekijken en eens zien hoe hij eraan toe was, voelde hij haar armen, geschrokken stokte zijn adem. Te bedenken dat hij wel een geweer kon vuren, maar dat hij schrok van een meisje dat zijn armen om hem heen sloeg. Hij hield zich in om niet te kreunen van de pijn die het eigenlijk deed en met moeite legde hij even zijn handen op haar rug. Ergens voelde het niet eens zo slecht, het zorgde ervoor dat er ergens zekerheid was dat het beter ging. Dat het over was en ergens had hij dat nodig. Ze liet hem los en hij haalde zijn handen dan ook van haar rug af en keek haar even onnozel aan. Niet goed wetend wat te doen en hij schudde zijn hoofd toen ze zei dat hij gewond was. Niet omdat hij wilde doen alsof hij niet gewond was, maar omdat ze geen sorry hoefde te zeggen.
"We zijn beide gewond." Zei hij rustig. Het had pijn gedaan, maar alles deed op dit moment pijn en hij kon haar niet kwalijk nemen dat ze blij was om buiten te zijn. Uruha was blij om buiten te zijn en de buitenlucht deed hem goed. Hij keek naar Roya, naar hoe ze haar rugzak opende, ze zag er niet goed uit. Trilde en probeerde te bedenken wat haar dwars zat, het was misschien niet moeilijk om te raden, maar er was zoveel gebeurt. Dat alles moest vast nog door haar hoofd heen spoken, hij wilde haar helpen, maar omdat hij zelf er niet veel hulp in had gehad, wist hij niet hoe. Hem werd enkel gezegd dat hij sterk moest blijven en geen pijn mocht hebben. Hij was er niet zozeer kil van geworden, maar wist dat het huilen geen zin had. Natuurlijk had hij wel eens gehuild nadat hij iemand had verwond, maar dat werd al snel uit zijn brein gehaald door trainen. Vechten tegen niks en je gedachte uitschakelen totdat je er niet meer aan kan denken. Hij gaf haar wat spulletjes aan en het enige wat hij deed, was de wond op zijn arm verbinden. Iets wat hem nog best stoepel af ging met een hand. Hij kon in een rol blijven zitten en doen alsof hij het niet vaker had gedaan. Maar als ze logisch na dacht, dan wist ze al genoeg. Wist ze dat ze beter bij hem uit de buurt kon blijven. Ze was slim, dat wist hij en ze ging dat dan ook zeker doen.
"Ik wil naar huis." hij keek op, de bezorgdheid was van zijn gezicht af te lezen en met een kleine kreun duwde hij zichzelf omhoog om daarna zijn handen uit te steken om haar omhoog te helpen. Hij wilde wat tegen haar zeggen, iets waardoor zij zich misschien wat beter voelde, maar hij kon niks verzinnen.
"Je hebt het goed gedaan." Zei hij eerlijk tegen haar, hij wist dat het niks uit maakte in hoe ze zichzelf voelde. Maar hij meende het, hij keek om zich heen, een afdaling die niet te heftig was, daar waren ze naar op zoek. Na even gezocht te hebben, had hij er dan ook een gevonden. Niet stijl, maar het bleef toch een lange klim naar beneden. Hij was al moe, maar toch moest hij doorzetten. Niet voor zichzelf, maar voor Roya. Hij moest zichzelf sterk houden, straks in het hotel aangekomen kon hij neer ploffen en gewoon blijven liggen, niks meer doen. De gedachte zorgde er toch voor dat hij de moed niet op gaf. Hij daalde af, terwijl hij haar in de gaten bleef houden. Maar ook de omgeving, maar ze werden niet meer gevolgd. Ze waren buiten en veilig, dus dat was een pluspunt en zorgde ervoor dat ze niet ontzettend hoefde te haasten. Al probeerde hij er tempo in te houden, maar natuurlijk moest Roya het bij kunnen houden.
"Hoe oud ben je, Roya?" Hij wilde haar gedachte gefocust hebben op iets anders, niet dat vragen naar de leeftijd daar heel handig voor was. Maar hij wilde inschatten hoe hij zich op die leeftijd voelde en wat hij deed. Al wist hij dat hij veel te vroeg met al die onzin begonnen was. Vechten, zwaarden en alles wat er dan ook maar op leek. Schieten deed hij vanaf zijn zeventiende en mensen afslachten voor geld, daar begon hij op zijn twintigste mee. Het was een leven dat hij zich had aangeleerd. Een leven dat hij ergens ook verafschuwde, maar hij kon er dan ook niet echt meer mee stoppen. Hij kon nergens anders zijn geld mee verdienen. Hij keek even om, het meisje zag er slecht uit. Hij hoopte dat alles goed met haar kwam en hij zou haar tot huis brengen als dat nodig was. Dan liepen ze samen wel als een stel zombies door de straten heen. Want natuurlijk zouden ze worden aangekeken. Om die gedachte zuchtte hij, het idee om te gaan rusten ging niet werken. Eerst moest hij ervoor zorgen dat zijn wapens op een veilige plek kwamen en dat er geen bewijs meer was in zijn kamer. Hij stopte om even rond te kijken, te zien hoe ze nu moesten gaan.

(Niet heel goed, hopelijk kun je er wat mee)

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

“Je hebt het goed gedaan.”
Roya keek op. Ze schudde lichtjes haar hoofd. Nee.. Nee, dat had ze niet. Ze zou het goed gedaan hebben als ze meteen was gaan rennen, als ze dat verdomde wapen niet had gepakt.
“Nee.. als jij er niet bij was geweest was ik hier niet eens levend uit gekomen,” zei ze zacht. Haar stem trilde iets en ze glimlachte mat.
Ze volgde hem. De moed zonk haar weer in de schoenen bij het zien van de afdaling. Ze haalde diep adem. Ze had geen keus. Voorzichtig ging ze achter hem aan. Bij elke stap tastte ze met haar voet de grond voor haar af voor ze er haar gewicht op zette, doodsbang uit te glijden en te vallen. Ze had dit zo vaak gedaan, klimmen en wandelen, maar nu was het anders. Ze had het nog nooit in zo'n slechte toestand gedaan, terwijl ze zo ontzettend verward en gestresst was. Nu was het een hele opgave.
Toch scheelde het dat ze een sportief meisje was dat graag buiten kwam; haar ervaring met ruige landschappen nam het van haar over. Als ze die ervaring niet had gehad, was dit haar zeker niet gelukt.
Ze dacht aan de weg naar de ruïnes toe en bedacht zich met een zekere bitterheid dat ze, als ze onervaren was geweest, daar ook nooit terecht zou zijn gekomen.
Steentjes rolde hier en daar weg. Roya hield haar blik strak op de grond gericht terwijl ze luisterde naar Uruha's voetstappen. Ze rook de frisse geur van naburige dennenbomen en probeerde zich voor te houden dat dit alles inhield dat het allemaal gewoon goed zou komen. Ze moest gewoon nog even sterk zijn, nog héél even.
"Hoe oud ben je, Roya?"
Ze stopte een moment en keek op.
“Achttien,” antwoordde ze slechts mat. Ze vroeg niet naar zijn leeftijd; ze schatte hem ergens rond de dertig en wist van een vriendin van haar moeder dat mensen rond die leeftijd niet altijd even graag met hun neus op de feiten gedrukt werden. Een kleine beetje trivia dat haar merkwaardig helder voor de geest lag.
Hoe ver zou het nog zijn? Roya keek om zich heen. Het berglandschap was woest, ongerept, maar ze wist dat het dat vlakbij de stad ook was, dus dat zei niet zoveel. Ze hield stil toen ze Uruha hetzelfde zag doen. Ze probeerde helder na te denken, zich dingen te herinneren, maar de shock zorgde ervoor dat ze zelfs amper nog wist hoe ze aan de hand van de zon kon navigeren. Ze ging even zitten op een grote steen en keek om zich heen.
Toen vernauwden haar ogen zich; beneden, aan de voet van de top waar ze nu liepen, kronkelde een klein paadje. Een lachje van opluchting ontsnapte aan Roya's lippen. Ze stond weer op en wees naar het paadje.
“Kijk, daar, een pad. Als we die naar beneden volgen komen we vast wel op een weg uit,” zei ze. Haar stem klonk iets hees en de opluchting was nadrukkelijk aanwezig. Werd het dan eindelijk makkelijker?
Voorzichtig begon ze weer af te dalen, zo goed en zo kwaad als het ging. Hoge varens onttrokken de grond aan het zicht en weer was ze zo voorzichtig mogelijk.
Het paadje kwam steeds dichterbij en toen ze eindelijk haar voeten op het fijne grind had staan zuchtte ze opgelucht. Ze keek achterom naar Uruha en glimlachte hoopvol. De glimlach betrok al snel weer; een duidelijke blik op de Aziatische man vertelde haar dat hij echt hulp nodig had.

Uruha

Uruha
Weerbevechter
Weerbevechter

Achttien? Hij slikte, wist dat hij met zijn achttiende leerde hoe je moest vechten. Dat hij er goed in was en er plezier in had. Hoe geweldig het voelde als je had gewonnen. Op zijn twintigste was hij dan ook blij dat hij eindelijk weg mocht bij het trainingskamp. Dat hij voor zichzelf kon beginnen en er geld mee kon verdienen. Uruha kon niet ontkennen dat de kik die het gaf geweldig voelde en dat wat hij deed, iets was waar hij al aan gewend was.
Hij had gezworen dat hij geen gewone mensen zou doden, maar enkel criminelen, hij was vast al een aantal keren van zijn pad afgeweken om dat in stand te houden. Want wanneer is iemand een crimineel? Hij kon het niet eens zeggen, vond hij zichzelf een crimineel? Ergens wel, maar ook niet. Hij moest stoppen met nadenken, zoals gewoonlijk moest hij doen waar hij goed in was. Overleven, onder verwondingen en pijn.
"Mooie leeftijd, al een idee wat je met gaat doen?" Vroeg hij automatisch. Simpele vragen, althans, hij wist op zijn achttiende wat hij wilde doen. Hij bleef even stilstaan en hoorde haar zeggen dat er een pad was. Hij keek om naar Roya, ze was op een steen gaan zitten en hij kon enkel gokken hoe ontzettend moe ze wel niet zou zijn. Hijzelf was kapot en zijn lichaam protesteerde dan ook regelmatig, Uruha keek dan ook af en toe moeilijk. Al hield hij zich in. Hij glimlachte naar haar, al was er weinig blijheid achter de lach te zien. Moeheid, pijn, maar ook doorzettingsvermogen was te zien. Want hij ging door, vastberaden om beneden te komen en dat Roya niet nog meer verwondingen zou hebben. Ze begon af te dalen en Uruha kon niks anders doen dan haar volgen, hij was blij dat zijzelf ook doorzettingsvermogen had. Dat ze zichzelf groot hield. Hij had er af en toe mensen bij die bleven huilen en moeilijk bleven doen. Voordat hij het zelf goed in de gaten had, waren ze aangekomen. Het had lang geduurd voor zijn doen, maar hij was blij om op een pad te zijn. Dat het niet bij iedere stap een vraagteken was of je het overleefde. Hij glimlachte flauw, je zag dat er nu meer blijheid te zien was in zijn ogen. Dat hij oprecht blij was om eindelijk op een vast pad te staan.
"Ik breng je naar huis." Zei hij rustig.
Hij had een vervelende duizeligheid in zijn hoofd. Hij wilde graag alles duidelijk kunnen bedenken. Maar zijn hoofd wilde niet stoppen met draaien en enkel onduidelijke beelden doorgeven. Maar hij hield zich recht.
"Welke kant van het pad?" het zorgde er wel voor dat je kon bedenken dat Uruha niet helemaal duidelijk meer wist waar hij naartoe moest of zelfs misschien sommige dingen duidelijk kon zien. Het bloedverlies werd hem teveel, maar hij kon niet naar een gewoon ziekenhuis met een kogel in zijn lichaam.
"Beloof me dat ik niet in een ziekenhuis kom." Zei hij dan ook tegen haar, maar keek haar niet aan. Alles zou dan te opvallend zijn als er wat mis ging, als ze ergens opeens een lijk zouden vinden omdat ze naar iemand op zoek waren in de bergen.

Delilah Hudson

Delilah Hudson
Tuig

"Ik breng je naar huis."
Roya keek op. Ze keek de Aziatische man aan en beet op haar onderlip terwijl haar ogen begonnen te glanzen van opkomende tranen. Ze kon het gewoon amper geloven; er was zoveel gebeurd, hij had zoveel risico's voor haar genomen.. En toch bleef hij bij haar, steunde hij haar.
Een traan gleed over haar wang en met de rug van haar hand veegde ze hem haastig weg. Ze haalde diep adem en glimlachte waterig.
"Dank je," zei ze zacht. Haar stem trilde iets, en ze ademde nog eens diep in. Ze moest nog even sterk blijven. Voor zichzelf en voor Uruha.
"Welke kant van het pad?"
"N-naar beneden maar, denk ik," antwoordde Roya, een beetje verward. Ze keek naar Uruha en slikte. Ze maakte zich zo'n zorgen om hem. Ze wilde dat ze wat voor hem kon doen.
Ze begon te lopen. Ze putte energie uit de gedachte dat ze hier gewoon bijna uit waren. Dat ze naar huis zou kunnen, weg van hier.
Uruha's volgende woorden deden haar opschrikken.
"Beloof me dat ik niet in een ziekenhuis kom."
Roya ademde scherp en geschrokken in. "Wat?" Haar ogen vernauwden zich iets, verward. "Maar.. Uruha.. Je hebt hulp nodig. Je bent gewond je.." ze zocht naar woorden. "Je moet wel."
Haar blik bleef op de gewonde arm van de man rusten en ze slikte. Hoelang zou hij het daar nog mee uithouden? Wat als hij.. Nee, zo mocht ze niet denken. Ze moest optimistisch blijven. Ze kwamen hieruit, allebei. Hoe dan ook. Ze zouden gewoon volhouden en het allebei redden.
Ergens dacht ze wel te begrijpen waarom hij niet wilde; het was lastig uit te leggen. Maar toch..
"Maar.. wat ben je dan eigenlijk van plan om aan die wond te doen?" vroeg ze uiteindelijk voorzichtig. Ze veegde een paar slierten blond haar uit haar gezicht.
Het pad maakte een scherpe bocht en liep vrij steil naar beneden. Maar, vergeleken de afdaling van eerder was het een eitje.
Opnieuw dacht Roya aan het moment waarop ze de trekken over had gehaald. De knal, het lichaam dat naar achteren sloeg. Ze versnelde haar pas en voelde de tranen opnieuw achter haar ogen branden. Ze had gewoon moeten rennen. Ze keek om, naar Uruha. Hij had talloze schoten gelost. Hoe kon hij er zo rustig onder zijn? Hoe kon hij ermee leven?
Ze krabde over haar sleutelbeen en haar vingers voelden een kettinkje. Voorzichtig haalde ze het mooie hangertje onder haar kleren weg dat ze gevonden had. Het fonkelde in het licht en Roya zuchtte eventjes. Het was zo mooi begonnen allemaal. Zo avontuurlijk.
Ze hield stil; ze hoorde auto's.
"Ik denk dat we bijna beneden zijn," zei ze zachtjes. "Ik hoor een weg..." Ze schoof haar handen in haar zakken en liep weer. Ze wist niet hoe veel langer ze de energie daar nog voor had, of Uruha, wat dat betroft; ze waren beiden waarschijnlijk aan het eind van hun kunnen.
Roya wist dat hij niet de enige was die eigenlijk hulp nodig had, maar zijzelf wilde eigenlijk liever ook helemaal niet naar een arts. Ze wilde naar huis, naar haar eigen bed. Ze wilde gaan liggen en haar ogen sluiten, de komende maand niet meer wakker worden. Ze wilde dit alles gewoon vergeten.

Aya

Aya

Hij had de reactie kunnen verwachten. Maar of hij er behoefte aan had? Niet bepaald, hij wilde gewoon niet naar het ziekenhuis en dat kon ook niet. Hoe moest hij verklaren waar hij vandaan kwam? Hij kon niet gaan vertellen dat hij in de bergen was geweest, alle aanwijzingen die daar lagen, waren met grote pijlen naar het hoofd van Uruha. Daarbij zou Roya ook nog eens in de problemen komen. Eigenlijk konden ze beide niet naar het ziekenhuis.
"Het komt wel goed met mij." Zei hij, terwijl hij probeerde door te lopen. Wankel zoals hij op zijn benen stond, nam hij stap voor stap, probeerde zichzelf scherp te houden. Hij moest aan goede dingen denken, maar wat was goed?
Eten, drank, ja drank, Roya... Nee! Niet daaraan. Hij was niet helder, hij was alles behalve helder. Stomme gedachtes, hoe kon hij daar sowieso aan denken? Hij zuchtte, stomme gedachtes, stomme verwondingen. Hij wilde rust, dat was iets wat hij wilde. Hoe sneller hij thuis was hoe sneller rust. Hij moest iemand omkopen, iemand vinden om zijn arm te genezen. Dat hij kon slapen, niet de pijn meer had die hij soms had als er iets uit zijn lichaam gehaald moest worden.
"Als mensen weten wat er hier gebeurt is, dan heb ik geen idee wat er gebeurt. Het is in ieder geval slecht." Zei hij tegen haar, hij wist zeker dat ze het wel zou begrijpen. Ze was slim, had gedaan wat ze moest doen om te overleven.
"Het beste is iemand die kan opereren en aan de spullen kan komen, maar dat het niet geregistreerd word. Dus ik ben van plan om er wat aan te doen" Misschien dat hij zichzelf nu te open opstelde. Was het niet moeilijk om te weten dat hij iets deed wat niet helemaal goed was. Maar ergens maakte het hem niet uit, wilde hij juist dat zij het wist en dat ze ver bij hem uit de buurt bleef. Ergens was hij degene die altijd voor problemen zorgde en hij wilde niet Roya nog verder in de problemen werken.
Hij hoorde haar woorden, ze waren er bijna? Een hoopvolle blik kwam er in zijn ogen, hij was zo blij als ze hier weg waren. Dat alles goed ging en dat er niks aan de hand was.
"Heb jij een mobiel bij?" Vroeg hij haar zwak. Zelf zou hij niet eens gaan kijken of hij zijn mobiel bij had. Het zou pijn doen en daar had hij op dit moment totaal geen zin in. Hij kende wel mensen, hopend dat deze in de buurt waren. Waarom was hij dan ook daar geweest? Was zij naar beneden gevallen en hoe lomp hij soms kon zijn. Maar ze hadden het overleefd en daar moest hij de focus op leggen.
"Wat ga jij met je wonden laten doen?" Vroeg hij toen toch wat onzeker. Ze ging niet vertellen wat er gebeurt was, toch? Alles zou zo fout gaan en daarbij kon degene die hem zou helpen, haar misschien ook helpen? Als hij sowieso ergens een telefoon vandaan kon halen.

Gesponsorde inhoud



Terug naar boven  Bericht [Pagina 1 van 2]

Ga naar pagina : 1, 2  Volgende

Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum